Exclusieve voorpublicatie (deel 2) uit ‘125 jaar koers in West-Vlaanderen’: Jempi Monseré, een Roeselaarsdrama in de regenboogtrui
Maandag 15 maart 1971 is een gitzwarte dag in de wielersport. 211 dagen na zijn wereldtitel op 21-jarige leeftijd overlijdt Jean-Pierre Monseré (22) tijdens een koers in Retie na een botsing met een auto. Vijf jaar later is het drama compleet als ook Giovanni, het zoontje van Monseré, op haast identieke wijze het leven laat.
Op 15 maart 1971 beleeft de wielersport een gitzwarte dag. Als laatste training voor Milaan-Sanremo start regerend wereldkampioen Jean-Pierre Monseré in de Grote Jaarmarktprijs in het Kempense Retie. De 22-jarige West-Vlaming maakt na 80 kilometer wedstrijd deel uit van een kopgroep en fietst achterin de waaier. Uit de tegengestelde richting komt een auto die per abuis het parcours is opgereden. De renner botst op het voertuig en is op slag dood.
Vijf dagen later, zaterdag 20 maart 1971, wordt de begrafenis van Jean-Pierre Monseré een haast hysterische uiting van volksverdriet. In zijn geboortestad Roeselare tekenen tienduizenden mensen present. Zijn ploegleiders Briek Schotte en Noël Foré scharen zich samen met Erik en Roger De Vlaeminck, Eric Leman, Joop Zoetemelk, Jaak De Boever en andere ploegmaats rond de lijkkist. De indrukwekkende rouwstoet wordt voorafgegaan door twee mannen die een grote foto dragen, met daarop de triomferende Monseré in het wereldkampioenschap.
Guitige kerel
Het plotse overlijden van Jean-Pierre – Jempi – Monseré is om vele redenen extra tragisch. Hij verongelukt in de regenboogtrui, is nog bitter jong en staat bekend als een uitzonderlijk talent, klaar om het tegen Eddy Merckx op te nemen. Monseré is de pallieter van het peloton: speels, spontaan, intelligent, leep en zelfverzekerd. Jan-met-de-wielerpet ziet hem als een zorgeloze poetsenbakker, de guitige kerel met de eeuwige glimlach, vriendelijk en attent voor de gewone volksmens. In tegenstelling tot de wat stuurse Merckx is de komst van Monseré – het hart op de tong, naturel, grappig en kwajongensachtig – voor collega-renners, publiek en pers een geschenk uit de hemel.
Na zijn wereldtitel in Leicester stond heel Roeselare op stelten
Bij Monseré lijkt het bovendien allemaal als vanzelf te gaan. Die indruk versterkt hij ook graag. Naar buiten uit speelt hij de bon vivant, maar in werkelijkheid maalt hij, vaak in het geniep, veel oefenkilometers weg. Dat hij het vak ernstig neemt, bewijst ook zijn samenwerking met de blinde osteopaat Jacques Delva uit Menen, die hem voor die tijd erg vernieuwende trainingsmethodes aanbeveelt. Al bij de jeugd blijkt Jean-Pierre Monseré een uitzonderlijke klasbak, ook al strandt hij op het Belgisch kampioenschap vier jaar op rij op de tweede plaats: eerst bij de junioren (1966) en daarna bij de amateurs (1967, 1968 en 1969). In laatstgenoemde categorie finisht hij ook als tweede op het wereldkampioenschap van 1969 na Leif Mortensen.
Een Rodenbach
Na dat bewuste WK debuteert Monseré als beroepsrenner. Enkele weken later wint hij al meteen de Ronde van Lombardije. In 1970, zijn eerste volledige profjaar, wordt hij zesde in de Ronde van Vlaanderen, achtste in zowel Gent-Wevelgem als de Waalse Pijl en tiende in Parijs-Roubaix. Uitslagen die hem een selectie voor het wereldkampioenschap in Leicester opleveren. Hij is de benjamin van een sterke Belgische ploeg, met onder meer Roger De Vlaeminck, Walter Godefroot, Herman Vanspringel, Frans Verbeeck en Eddy Merckx. Zoals de traditie het wil, worden de avond voor het wereldkampioenschap de mogelijke tactiek besproken en financiële afspraken gemaakt. Merckx zal enkel degenen betalen die hem tijdens de koers effectief helpen. De Vlaeminck belooft al de Belgen 50.000 frank (1.250 euro) als hij wint. Monseré zit in een hoekje en geniet van het opbieden. “Weet je wat: als ik wereldkampioen word, trakteer ik jullie allemaal op een Rodenbach”, grapt hij. Een dergelijke opmerking hoort helemaal bij de olijke Monseré. Iedereen schiet in de lach, maar niemand beseft dat hij enorm naar deze koers heeft toegeleefd.
Zondagochtend 16 augustus vertrekt de Belgische ploeg met de bus naar de start in Mallory Park, het racecircuit van Leicester. Iedereen staat onder hoogspanning, behalve Monseré, die zich amuseert als een kind op schoolreis. Faalangst of twijfels kent hij niet. Nochtans is hij heel gefocust, want nog maar net is de koers begonnen of hij rijdt al attent mee voorin. De omloop is relatief vlak, maar er staat de hele dag een harde, vaak stormachtige wind, wat de wedstrijd van 271 kilometer knap lastig maakt. In de finale ontsnapt topfavoriet Felice Gimondi met de Fransman Alain Vasseur. Merckx, die niet super is en sterk weerwerk van de Italiaanse ploeg ondervindt, spoort Monseré aan mee te springen. De jonge Roeselarenaar jumpt naar de kopgroep. In zijn zog volgen de Brit Leslie West, een andere Fransman, Charley Rouxel en de Deen Leif Mortensen, de winnaar dus van het WK bij de amateurs een jaar eerder in het Tsjechische Brno, voor … Monseré. Even later zal de uitslag precies omgekeerd zijn. De jonge Belg demarreert slag om slinger en geraakt in de laatste kilometer uiteindelijk toch weg. Hij pakt 30 meter, Mortensen en Gimondi krijgen het gat niet meer dicht. Na de finish verklaart Monseré dat Gimondi hem een half miljoen Belgische frank bood om te mogen winnen. Dat heeft geen enkele renner hem ooit voorgedaan, al zeker niet na een WK. Het is flapuit Monseré ten voeten uit.
Kleine Giovanni
Bij de thuiskomst van de 21-jarige wereldkampioen staat heel Roeselare op stelten. Aan Monserés ouderlijk huis in de Populierstraat is er geen doorkomen meer aan. Om iedereen toe te wuiven, klautert hij dan maar in de dakgoot. Monseré mag zelfs naar het paleis. Omdat koning Boudewijn wat op zich laat wachten, zet Jean-Pierre zich er op de grond, tegen de muur. Hij doet dat niet om te provoceren. Hij is gewoon zo: altijd en overal zichzelf.
Voor Monseré schijnt de zon iedere dag. In zijn thuisstad blijven ze maar feesten; de volksjongen is een volksheld geworden. Helaas sterft zijn vader in die euforische weken aan een hartaanval. Zeven maanden na zijn triomf op het winderige circuit van Leicester overlijdt ook de renner zelf. Hij is tot op de dag van vandaag de enige wereldkampioen ooit die in de regenboogtrui het leven liet.
Nog eens vijf jaar later wordt de familie Monseré alweer door het noodlot getroffen. Jempi’s zoontje Giovanni, zeven jaar intussen, rijdt op vrijdag 16 juli 1976 door de rustige wijk waar hij woont, aan het Sterrebos in Rumbeke. Precies zoals zijn papa: met een rennershelm, in de regenboogtrui en op een koersfietsje dat hij van Freddy Maertens – aangetrouwde familie – cadeau heeft gekregen. De knaap wordt aangereden door een wagen en bezwijkt de daaropvolgende nacht aan zijn verwondingen.
Bronzen standbeeld
Zoveel jaren later houdt Roeselare zijn volksheld nog altijd in ere. De populariteit van de wereldkampioen is de voorbije halve eeuw nooit afgenomen, eigen aan helden die op jonge leeftijd sterven. Jaarlijks wordt een Grote Prijs Jean-Pierre Monseré voor eliterenners georganiseerd, er is een Jean-Pierre Monseréstraat en bij de ingang van het wielermuseum KOERS aan het Polenplein staat een levensgrote, bronzen beeltenis van de renner, een creatie van Lichterveldenaar Ron Deblaere, beeldhouwer én ooit klasgenoot van Monseré. Ook in het museum zelf hebben ze ruime aandacht voor de wereldkampioen, met veel fotomateriaal en unieke collectiestukken. In en om de stad loopt een permanent bewegwijzerde Monseré-fietsroute en op de wijk Krottegem is – op de hoek van Bruane- en Koornstraat – een grote muurschildering te zien. In de Kempen zijn ze de wereldkampioen van 1970 evenmin vergeten. Op de plaats waar hij verongelukte, staat een monument en sinds zijn overlijden organiseert de Retiese Wielerclub De Zonnestraal nog altijd de Grote Herdenkingsprijs Monseré voor eliterenners zonder contract en beloften.
Het beste van KW
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier