Luc, icoon bij Blauwe Kruis Brugge, leeft al drie maanden langer dan de artsen dachten

Luc Aernout samen met zijn hondje Lissa, een van de vele dieren die hij als hoofdinspecteur redde. (foto Davy Coghe)©Davy Coghe Davy Coghe
Luc Aernout samen met zijn hondje Lissa, een van de vele dieren die hij als hoofdinspecteur redde. (foto Davy Coghe)©Davy Coghe Davy Coghe
Olivier Neese
Olivier Neese Editieredacteur Brugsch Handelsblad Brugge - Torhout

Net voor Kerstmis kreeg Luc Aernout (57) te horen dat hij nog maximaal twee weken te leven had. Hij werd afgekoppeld en moest meteen naar de palliatieve zorgen vertrekken. “Maar ik weigerde en kijk: dinsdag kon ik mijn verjaardag vieren. Als ik dat had geweten, had ik mijn functies bij het Blauwe Kruis nog niet opgegeven”, zegt de Bruggeling, die 40 jaar als vaste vrijwilliger een van de sterke krachten van het Brugse dierenasiel was.

Hoeveel dieren hij gered heeft, weet Luc Aernout niet. Hoeveel centen hij bijeensprokkelde voor de dieren is ook gissen. En op de vraag hoeveel uren en dagen hij voor het Blauwe Kruis gewerkt heeft, moet de Bruggeling ook het antwoord schuldig blijven. Maar het is telkens véél, bijna ontelbaar véél. Zijn inzet voor het Blauwe Kruis begon immers al op zijn zestiende. “Met een lidkaart die ik op de batjesfeesten in Assebroek kocht”, vertelt hij. “Vier jaar later, in 1984, startte ik als vrijwilliger en begon ik de hokken te kuisen. In de periode dat er vrijwilligers in het weekend te kort waren, ging ik tweewekelijks met Marc D’Hondt op zondagmorgen om 6.30 uur de hondenkooien proper maken. Het engagement bleef groeien en nog eens vijf jaar later stapte ik in het bestuur.”

Daarin werd hij ‘hoofdpropagandist’, oftewel de man die publiciteiten, kalender, lidkaarten verkocht, tombolaprijzen ophaalden en giftbussen rondbracht om geld in het laatje te brengen. Een functie waar maar weinigen voor staan te springen en/of in de wieg gelegd zijn, maar o zo belangrijk voor een vereniging. En dat was niet het enige. “Als de datum van ons opendeurweekend vastlag, nam ik meteen een week vakantie om die dagen alles te helpen opbouwen en afbreken. In het weekend zorgde ik voor de sangria en later, als mijn mama niet meer kon, nam ik haar plaats achter het pannenkoekenvuur over. Op twee dagen tijd bakte ik makkelijk 25 liter deeg. Samen met mijn vrouw deed ik eenmaal per maand op zaterdag en zondag de wekelijkse markten en daartussen gingen we geregeld naar de jaarlijkse rommelmarkten, waar we met een standje van het Blauwe Kruis stonden.”

Liefst veertig jaar was Luc Aernout vrijwilliger bij het Blauwe Kruis. (foto Davy Coghe)©Davy Coghe Davy Coghe
Liefst veertig jaar was Luc Aernout vrijwilliger bij het Blauwe Kruis. (foto Davy Coghe)©Davy Coghe Davy Coghe

U dacht dat dit al veel was? De afgelopen twintig jaar was hij hoofdinspecteur – naast zijn taak als hoofdpropagandist – bij het asiel. Daarin behartigde hij de dossiers over dierenverwaarlozing. “Als cipier in de Brugse gevangenis, die in ploegverband werkte, was ik ‘s middag om 14 uur vrij of moest ik pas op dat moment beginnen. Dan had ik de ochtend of de middag en avond vrij voor het asiel. Bovendien kon ik rekenen op de steun van mijn vrouw, die ook als cipier werkt en veel dagen meehielp. Ik nam de taak van hoofdinspecteur over van mijn vriend Johan Schoutteet, die in 2001 ondervoorzitter werd. Ik startte niet onbeslagen aan die functie want de jaren ervoor was ik al zijn rechterhand. Jaarlijks behandelden we ruim honderd klachten. Tachtig, negentig procent van de gevallen ging het over burenruzies of lag onwetendheid van de mensen aan de basis. Mensen die niet wisten dat ze het verkeerd deden.”

Wc-ontstopper

Hoewel hij in die functie geen enkele bevoegdheid hebt, kon hij toch veel betekenen. “Het enige wat ik kon doen, was aanbellen en praten met de mensen. Maar door te bemiddelen en uitleg te geven, hebben we heel veel zaken in der minne geregeld. Maar als ik zag dat er problemen waren of het echt te gortig was, contacteerde ik meteen de politie. Als je op een boerderij de kalveren dood ziet liggen in de stront: dan moet je niet meer praten. Net zoals toen we zagen dat de chihuahua’s uitgehongerd en dood in haar kledingwinkel lagen bij een dame die failliet was gegaan. Ik vergeet nooit dat we bij haar nog een hondje probeerden te redden die uit pure wanhoop een bus wc-ontstopper doorgebeten had om toch nog iets van vocht te hebben. Dat diertje was binnenin levend verbrand en konden we niet meer redden…”

“Ik vergeet nooit dat we een verwaarloosd hondje probeerden te redden die uit pure wanhoop een bus wc-ontstopper doorgebeten had om toch nog iets van vocht te hebben”

Met de start van de dierenpolitie in Brugge eind 2019, werd zijn functie overbodig. Alle klachten over dierenleed gingen meteen naar die nieuw opgerichte cel. “Ik wilde die mensen niet in de weg lopen en dus leek het me wijselijk om ermee te stoppen. Beide periodes kan je niet vergelijken. Nu is het veel makkelijker werken omdat het dierenwelzijn op de kaart staat en er fors in geïnvesteerd wordt. Nu is er een dienst Dierenwelzijn, waardoor je meteen tot een inbeslagname kan overgaan. Wij moesten hopen dat we een rijkswachter of agent aan de lijn kregen die wat dierminded was. In onze tijd moesten de bestaande controleurs álles doen, waarbij de voedselketen altijd voorrang kreeg. Een controle in een slachthuis ging altijd voor op een verwaarloosde hond. Dat is veranderd en daarvoor mag minister Ben Weyts (N-VA) een pluim op zijn hoed steken. Hij heeft er zijn tanden ingezet.”

Geen reanimatie meer

Net voor Kerstmis legde Luc Aernout ook al zijn taken neer, om een wel heel andere reden. “Op 23 december kreeg ik in het ziekenhuis te horen dat ik nog veertien dagen te leven had. Een week ervoor hadden ze me al gewaarschuwd dat ze niets meer voor me konden doen. Op mijn vijftigste hadden ze bij een routinecontrole darmkanker vastgesteld, waarna ze een stuk darm weghaalden. Vijf jaar later zagen ze een vlekje op mijn lever. Die werd er uitgesneden, maar de vlek kwam terug. Twintig procent van mijn lever werd weggenomen. Intussen kreeg ik last van de galwegen, waardoor ze een buisje moesten steken tussen de gal en lever. Om de twee maanden moesten ze die uitkuisen. Dat lukt niet meer. De kanker woekert in de galweg, waardoor de gal niet meer weg raakt.”

“Mijn vrouw mocht de ‘laatste’ nachten bij me slapen als ik akkoord ging dat ze me niet meer zouden reanimeren”

Ook al was hij voorbereid – het voorbije jaar werd hij dertig keer opgenomen in het ziekenhuis – stortte de wereld van hem en zijn echtgenote Linda Rosseel in. “Als je hervalt van kanker, weet je dat het spelletje niet kan blijven duren. Daar was ik me heel bewust van. Maar toch blijf je hopen dat ze nog telkens een oplossing vinden. Tot ze je roepen dat het gedaan is… Onze eerste reactie? Tegen elkaar stamelden we: dat kan toch niet, dat kan toch niet… Alle buisjes werden uit mijn lichaam gehaald en ik moest meteen naar de palliatieve eenheid vertrekken. Ik weigerde. Ik wou naar huis. Vanaf kerstavond mocht mijn vrouw ‘de laatste nachten’ bij me slapen in het ziekenhuis, weliswaar nadat ik een papier ondertekend had ik akkoord ging dat ze me niet meer zouden reanimeren als er iets met me zou gebeuren…”

“Op Kerstmis ben ik alles beginnen voor te bereiden voor mijn begrafenis. En heb ik de technische zaken op papier gezet voor mijn echtgenote. Dat ze zou weten hoe het water van de chauffage afgelaten moet worden en dergelijke. Ik begon ook te regelen om mijn vier landschildpadden te plaatsen in sanctuary De Zonnegloed. We hebben ook nog een hondje en een papegaai en al die zorgen zou te veel voor mijn echtgenote alleen zijn. De schildpadden wil ik niet in privéhanden stoppen. Waar komen ze dan terecht? Neen, ik heb er veel te goed voor gezorgd en wil dat ze verdereen goed leven kunnen leiden.”

“Leef jij nog?”

De dagen verstreken in het ziekenhuis en uiteindelijk mocht Luc toch naar huis, met nog medicatie voor twee weken. “Maar ik bleef leven. Ik vroeg nog een week medicatie bij. Dat werd eerst geweigerd, maar na veel vijven en zessen kwam dat toch in orde. Halfweg maart vroeg ik de artsen of ze me toch nog eens willen onderzoeken. Ze waren verwonderd. Leef jij nog? Tja, ze hadden me opgegeven en hoorden niets meer van me. Wisten zij veel. Toen ze hoorden dat ik er nog was, wilden ze me meteen zien en beloofden ze me dat ze nog iets voor me willen doen. In het UZ Leuven willen ze nog iets forceren. Dinsdag, op mijn verjaardag, mocht ik gaan voor een ingreep, die heel vlot verliep. Ik hoop dat ze mijn leven nog wat kunnen rekken. De kans is zeer klein, maar ik sluit het niet uit. Kijk, ik had al drie maanden dood moeten zijn en ik zit hier nog…”

“Halfweg maart vroeg ik de artsen of ze me toch nog eens willen onderzoeken. Hun reactie: leef jij nog?”

Ongelofelijk maar waar: dinsdag vierde hij dus zijn 57ste verjaardag. “Nooit gedacht dat ik dat nog zou meemaken. Mijn vrouw was in februari jarig, zelfs dat was al ondenkbaar voor me. Ik sta op en leef zoals anders. Ik geloof niet dat ik zal sterven. Mijn huid is dan wel gelig van kleur, maar ik ben nog vol vuur en voel me goed. Wat koop ik er mee om een hele dag in mijn zetel te liggen? Niets. Mijn grote probleem is dat ik momenteel weinig zin heb in eten. Een goeien drinken, dat gaat, maar aardappelen, brood, koffie: dat moet ik niet meer hebben. Ik luister nu naar mijn lichaam, net zoals een zwangere vrouw. Maar voor mij, een culinair liefhebber, is dat wel een straf. Als ik nu kan eten of niet, mijn afspraken voor de restaurants liggen al vast: de eerste dag dat we mogen, gaan we naar Vijfwege, de tweede naar Botenga in Blankenberge en daarna naar Njord in Zeebrugge. En er komen zeker nog reservaties bij.”

Bureau in ziekenhuis

Zelfs tijdens de meest zware momenten in het ziekenhuis, bleef hij zich inzetten voor het Brugse asiel. “Toen er halfweg december maar geen schot in de zaak kwam en ik me goed voelde, vroeg ik aan mijn vrouw om mijn computer en papieren van het Blauwe Kruis te brengen. Mijn kamer in het ziekenhuis was toen de bureau van het dierenasiel. Van daaruit heb ik de meeste publiciteiten voor ons ledenblad geregeld. Dat deed ik tot ze mijn doodvonnis meedeelden, toen heb ik de bestuursleden ingelicht en mijn taken doorgegeven. Als ik dit had geweten, dan was ik nog doorgegaan. Op dit moment ben ik nog altijd bestuurslid en ga ik nog altijd geregeld eens langs. Nog een maand, misschien twee. Wie weet… Normaal kan ik volgend jaar met vervroegd pensioen gaan. Normaal ging ik er niet meer voor kijken, maar ik ga nu toch maar voor het zekerste nog de papieren invullen. Je weet nooit dat ik het nog een jaar uithoud…”