Wouter Deprez, te zien in ‘Speech’, heeft nu ook eigen expo: “Optreden is een oefening in loslaten”
Wouter Deprez trekt dezer dagen doorheen Vlaanderen met de herneming van ‘Speech’, maar kon zich ook uitleven in de gloednieuwe expo die op vrijdag 7 oktober opent in de Sint-Pietersabdij in Gent. Centraal staan figuren en gebeurtenissen die een indruk gemaakt hebben op Wouter als jong gastje. Onrechtstreeks is het ook een ode aan kinderlijke naïviteit en een pleidooi voor meer maatschappelijke nuance geworden. “Mijn moeder had gelijk: God moet van elks een getal hebben.”
Georges. Maria. Jean-Marie. Dreten Veugelteten. Eén voor één kleurrijke volks- of familiefiguren die door de jeugd van Wouter Deprez flaneerden. In de kerk, langs krom liggende stoepen of slecht afgelijnde fietspaden in het dorp Geluwe, waar hij opgroeide. De één met een griezelige soeplepel in een binnenzak, de ander met malaria in zijn bloed. Ze komen voor in vele kleine verhalen, groots verteld, in de expo ‘Grote mensen die ik kende toen ik klein was’ in de Sint-Pietersabdij in Gent. Daar herontdekken we een heerlijk kinderlijke naïviteit en naar eigen zeggen een blik van een ventje die de wereld nog niet begrijpt. Bijna vier decennia later declameert Deprez niet dat hij het vandaag wel al begrijpt, maar hij kan er op zijn minst mee lachen. Met de wereld. En met zichzelf. Als vanouds heeft hij niet alle antwoorden, maar doet hij je wel de juiste vragen stellen.
Iets zegt me dat je al lang met dit idee in je hoofd zat.
(knikt) “Carll Cneut had mij gevraagd om de audiogids in te spreken voor zijn tentoonstelling ‘In My Head’ (in 2014, red.). We zijn van hetzelfde dorp afkomstig, woonden op een paar kilometer van elkaar met een leeftijdsverschil van zes jaar. En toch waren die fantastische verhalen helemaal anders dan deze die ik kende. Dus begon ik de mijne op te schrijven met als titel ‘Grote mensen die ik kende toen ik klein was’. Die verhalen stuurde ik door naar vrienden en ik merkte dat ze aanstekelijk werkten. Toen ben ik naar de organisatie Exponanza gestapt, die het mee vormgaven. Ward (Denys, red.) smeet er zijn visueel talent op en ik kon voor de audio samenwerken met mijn vaste monteur Ben Venesoen, wat een plezier was. Historische Huizen, de organisatie die de Sint-Pietersabdij beheert, heeft dan weer een mooie traditie van originele audiogidsen. In de Sint-Pietersabdij komt alles mooi tot zijn recht. Het plafond doet me wat denken aan de kerk van Geluwe. Maar eigenlijk zijn het vooral universele figuren die aan bod komen, herkenbaar voor veel mensen. Omdat ze je in je jeugd in de war brachten of net op weg hielpen.”
Is alles waargebeurd?
“Voor mij maakt het weinig uit. Ofwel is het hoe ik het mij herinner, of hoe ik denk dat het gebeurd is of zou kunnen zijn. Soms belde ik naar mijn broers voor bevestiging, maar toen bleek dat ze verschillende herinneringen hadden aan iets.”
Mag ik het een ode aan je jeugd noemen?
“Goh, wat ik vooral fijn vind is dat als je al die verhalen hoort, dat je merkt dat er toch veel verschillende mensen en sociale klassen aan bod komen en dat die allemaal met elkaar konden samen leven. Soms zijn dat mensen die vandaag de dag misschien in een instelling zouden zitten. Maar toen leefden ze gewoon in het dorp, en er was een manier om er mee om te gaan. Maar een ode? Ik hou vooral warme herinneringen over aan toen. En veel meer dan vroeger ben ik blij van waar ik kom en de opvoeding die ik heb genoten.”
Sommige figuren voelen bijna cartoonesk aan, zoals de man die vaak valt maar waar de buren hem altijd van straat rapen.
“Het gaat vooral om hoe voor die mens wordt gezorgd. Weet je, mijn moeder zei dikwijls: ‘God moet van elks een getal hebben’. (lacht) Hoe schoon is dat niet, zelfs als je niet in God gelooft? De variatie van het soort mensen op zich is al verwonderlijk. Dat is alsof je naar een documentaire kijkt van Richard Attenborough en denkt: wat bestáát er toch allemaal? Dat relativeert veel. En door de jaren heen krijg je ook door wat voor rare tist je zelf bent.”
Je beschrijft het ook mooi, dat die man liever riskeerde om te vallen, dan geen vrijheid meer te hebben. Zijn dat lessen die je toen al leerde, of nu pas doorhad?
“Ik worstelde toen vooral met het feit dat het voor hem erg was om te vallen, maar voor ons toch ook een beetje grappig was. Maar daarnaast werd er ook voor Boudewijntje gewoon heel goed gezorgd, dat krijg je ondertussen als klein mannetje toch ook allemaal maar mee.”
Mis je die naïviteit die je als kind had?
“Niet zozeer. Wat ik wel kan missen, is dat gevoel van de dingen een eerste keer te ervaren. Die grote indrukken kan je niet opnieuw doen, maar gaandeweg is de beleving helemaal anders. Het wordt dieper, en dat vind ik wel geestig aan ouder worden. Ik ben blij dat ik minder die overdreven sérieux heb van toen ik nog kind was. Ik nam veel zaken ook letterlijk, waardoor ik het dus niet goed begreep. Maar ik oefen daar ook op.”
Hoe precies?
“Door in het moment te leven. Voor mij is optreden een oefening in loslaten. Je hebt de volledige controle over iets als een voorstelling en daarbinnen moet je je laten gaan. Dat komt ook je optreden ten goede.”
Wat mij opvalt is dat je over vroeger vooral liefdevol praat, zonder weemoedig of triest te worden. Dat je niet vervalt in clichés, zoals ‘dat het vroeger beter was’.
“Ik denk dat zoiets hoort bij een mensenleven. Dat het ook een goeie mechaniek is, omdat we biologisch geneigd zijn de goeie dingen te onthouden en de moeilijke te vergeten. Bij een trauma is dat anders natuurlijk, maar als je zoals mij niet veel pech had in het leven – hout vasthouden – ga je die goeie zaken beter onthouden. Dat het vroeger beter was, zegt meer over hoe we als mens in elkaar zitten. Mijn moeder zei het ook altijd, dat het vroeger niét beter was. Er was de warmte van een dorp, ja, maar er werd ook veel achter de rug van de mensen gepraat. Als jong meisje kon je niet studeren en had je weinig vrijheid. Ik doe het soms ook voor de sport: reageren op iemand die beweert dat vroeger alles beter was. Wat is er waar en wat niet?”
Je lijkt vooral voor de gouden middenweg te kiezen, in een tijd van extremen, waarbij je al snel alles overromantiseert of net kapot relativeert.
“Ik denk vooral: hoe kan je verder? En op welke manier kan je dat? Voor mij persoonlijk vind ik dat heel aangenaam om met meer warmte naar vroeger te kijken, al is dat ook een heel lang proces geweest. Dat helpt mij om vandaag naar een maatschappij te kijken, een dorp of een gezin. Dat is ook zo als ze op je twintigste zeggen dat een gezinsleven je verstikt en dat je na een tijd denkt: ça va wel eigenlijk. (grijnst) Ik zag al discussies met maten uit West-Vlaanderen die hun kinderen de communie laten doen, waar maten uit Gent dat niet verstaan ‘omdat die zo mee de kerk steunen’. Maar in sé doen die dat niet vanuit een religieuze gedachte, maar is het eerder een cultureel gegeven. Op den duur relativeer je dat allemaal. Het is goed om het ‘verlengde’ te zien, ook als gemeenschap. Zo zie je welke vooruitgang je al hebt geboekt. Als ik kijk naar de verhalen van homoseksualiteit in de tijd van mijn ouders, dat was vanuit religieus standpunt echt een doodzonde. Als ik zie hoe dat in het leven van mijn ouders geëvolueerd is, hoe toleranter ze daar zelf in geworden zijn… Dat is een waardevol traject en ergens zit er iets in de maatschappij die dat mogelijk heeft gemaakt. In termen van eeuwenoude geschiedenis is dat relatief rap gegaan. Veel te traag natuurlijk voor mensen die homo waren toen, dat begrijp ik ook. Maar ik vind die dynamiek heel boeiend om te zien.”
Anderen claimen dan weer dat het te snel gaat. Gert Verhulst gaf dat een tijd geleden nog aan door in zijn talkshow veelvuldig het n-woord te gebruiken.
“Ik ga akkoord dat het n-woord tot niet zo lang geleden voor heel veel mensen geen grote lading had. In de comedy was dat absoluut ook zo. Is het een groot gemis dat je het niet meer ironisch kan gebruiken? Ba nint. Maar even goed kan je geconfronteerd worden met de zogenaamde euphemism treadmill: als je een woord, dat gaandeweg als kwetsend wordt ervaren, gaat vervangen door een ander woord, dat het waarschijnlijk een kwestie van tijd is vooraleer dat óók als kwetsend wordt ervaren. Je moet vooral durven kijken naar welke dynamiek je weg wil. Als het over racisme gaat, is dat het gemakkelijkst aan te pakken in taalgebruik. Maar de dynamieken die daaronder zitten, zijn veel ingewikkelder. Hoe komt het dat er een kloof is in het onderwijs? Welke groepen hebben achterstand? Wat is het aandeel van racisme daarin? Wat kunnen we leren uit pakweg de emancipatiebeweging van Cardijn (de priester die de arbeiders een hart onder de riem stak, red.), wat toen een ongelooflijke volksverheffing was. Maar het is iets raars: Verhulst die zegt dat hij het woord al 20 jaar niet heeft gebruikt en het nu opeens wel doet. Om wat? De man van het volk te spelen? En wie zijn die mensen van het volk dan? Mensen als mijn vader? Die zegt dat woord geen dertig keer op een uur. (lacht) Dat zal hem wel eens ontsnappen, en inderdaad zonder een racistische belading, maar een talkshowpresentator die een ingebeelde man van het volk gaat naspelen, hoe vruchtbaar is dat eigenlijk?”
Je houdt een pleidooi voor nuance, wat niet eenvoudig is in deze tijden.
“En toch ben ik daar niet zo pessimistisch over. Veel heeft ook te maken met sociale media, denk ik. De zware uitspraken spelen zich vooral daar af. Als je kijkt binnen onze sector kreeg Maaike Cafmeyer vaak hardvochtig de wind van voren, samen met andere dames. En je ziet haar vandaag in een heel goeie reeks fantastisch acteren in primetime, waar ze ook nog eens ongelooflijke kijkcijfers haalt… Wat op sociale media passeert is dan een randdiscussie, want blijkbaar zijn er gelukkig ongelooflijk veel mensen die haar fantastische werk appreciëren. Ook bij eerder linkse strijdpunten en uitgangspunten weet ik niet of de heftigheid van de discussies op sociale media reflecteert wat er écht leeft. De discussie ook over mannen en vrouwen die biologisch gelijk zijn…”
Net als racisme overschaduwen ze vaak de onderhuidse dynamieken, zoals de loonkloof.
“Die loonkloof tussen verschillende beroepen roept nieuwe boeiende vragen op. Hoe komt het dat iemand in de zorg minder zou moeten verdienen dan iemand met een bestuursfunctie? Waarom speelt dat marktmechanisme van schaarste niet mee? We weten allemaal dat schaarste een enorme invloed heeft op de prijs, maar dat geldt blijkbaar niet voor knelpuntberoepen. In de horeca, zorg en onderwijs hebben ze volk te kort, maar toch kunnen die niet naar hun baas stappen en het onderste uit de kan halen. Blijkbaar klopt die economische wetmatigheid dan niet helemaal. Ik vind dat een boeiend onderwerp, net als de onder- en oververtegenwoordiging van bepaalde beroepen. Ik denk dat je biologie niet helemaal kunt wegdenken, en dat vrouwen gemiddeld empathischer dan mannen. Misschien ben je dan ook meer geneigd om voor een zorgberoep te kiezen. Maar terzelfdertijd moet een CLB er zich absoluut voor hoeden om meisjes automatisch die richting uit te sturen. Een beroepskeuze moet absoluut vrij zijn. Soms kan een regelgeving ook absurd worden. Twee jaar geleden stelde de Franse overheid een charter op waarin werd gesteld dat je als verkoper in een speelgoedwinkel niet mag vragen of het voor een jongen of een meisje is.”
Waar veel mensen kwaad door worden.
“Terwijl ik dan denk: welke flik gaat er dat controleren? Ik moet daar dan vooral mee lachen, dat de werkelijkheid zo stuurbaar is. Ik denk dat je daar niet te veel moet in meegaan. Je schouders ophalen en denken: goed geprobeerd, maar waarschijnlijk zal zulke regelgeving weinig verschil maken en zullen jongens altijd makkelijker naar een speelgoedauto grijpen dan naar een pop. Gemiddeld, hé, ik speelde heel graag met poppen.” (grijnst)
Hoe kijk je daar zelf naar, met twee kinderen in huis?
“De waarden die zij meekrijgen op school en in de maatschappij zijn veel zachter dan bij ons vroeger. Maar die gasten zijn tegelijkertijd ook meer dapper. Mijn zoon heeft op dit moment zware acné, en zijn maatjes gaan daar goed mee om. Hij is niet gegeneerd. Ik zou een bivakmuts gedragen hebben indertijd. Maar nu leggen ze uit wat er aan de hand is en is het geen onderwerp meer. Dus in die zin denk ik zelfs dat het nu beter is dan vroeger!”
Maar zullen zij nog genoeg naïviteit overhouden om binnen pakweg 30 jaar ook zo’n expo te organiseren?
“Zij zien ook verschillende mensen passeren, zoals ik als kind. Waar wij wonen liggen die verschillen vooral in nationaliteiten. Alles keert terug, maar gewoon in een andere vorm. Stedelijker misschien, maar ten opzichte van een stad als New York is het ook nog altijd een dorp. Je kan de wereld vinden in een dorp, maar evengoed het dorp in de wereld. Daarom weet ik niet of er zoveel verschillen zijn in vergelijking met vroeger.”
Ben je vanbinnen nog steeds dat klein mannetje die de wereld probeert te begrijpen?
“Ja. Maar iedereen, toch? Je merkt gaandeweg dat wat je aangeleerd krijgt, helpt bij sommige dingen en bij andere niet. Ik vind dat boeiend om te onderzoeken om te zien hoe je soms misvormd bent. Ik vind het belangrijk om heel je leven te blijven leren. De grootmoeder van mijn vrouw was een stuk in de negentig toen ze stierf, maar tot op het einde was ze met alles mee. Ze had niet gestudeerd, maar was heel clever. Er zijn vandaag veel onderwerpen waar ik geen fluit van weet, en waar ik me eigenlijk moet voor neerzetten en vragen stellen. Want als je dat te gemakkelijk aan de kant schuift, verstar je. Ik wil mijn interesse openhouden, en dat is een bewuste oefening. Kijken naar het verleden en denken: wat kan ik daar nu mee, vandaag en morgen? Wat kan ik aan mijn gasten uitleggen dat daarin waardevol is? Er zit weinig in mij dat beweert dat het vroeger beter was, ik moet vooral lachen met het feit dat ik het toen niet verstond. Of dat ik de pretentie had dat ik het wél wist.”
Met welk gevoel wil je dat de mensen straks naar je expo kijken?
“Dat het is alsof ze in een soort visioen rondliepen. Dat ze die warmte van toen hebben gevoeld, en zelf herinneringen naar hun dorp krijgen. Of naar hun woontoren in Brussel. En dat ze moeten lachen. Dat ook. Er zitten voor mij herinneringen in waarbij je achteraf ziet dat de werkelijkheid veel pragmatischer is. Dat mijn vader indertijd vloekte op de bazen als maatschappelijke categorie, maar er tegelijkertijd in de fabriek heel goed mee overweg kon.”
Nog zo eentje die ik iets typisch menselijks én West-Vlaams vond in je expo: mensen die ruzie maken, en dat verontwaardigd ontkennen als je het benoemt.
(knikt) “Soms konden ze bruut uit de hoek komen, maar ervoeren ze het niet zo. Daaraan zie je dat we toch een beetje overgevoelig zijn geworden, dat we mensen te rap veroordelen. Dat we over bepaalde dingen niet zo fragiel moeten doen. En eerlijk, dan zeg ik dat ook vooral tegen mezelf.”
Wouter Deprez in het kort
Wouter Deprez (Geluwe, 14 februari 1975) begon in 2001 als cabaretier en is met ‘Speech’ toe aan zijn twaalfde voorstelling. Door de jaren heen won hij onder meer Humorologie, het Camarettenfestival, Humo’s Comedy Cup en De Slimste Mens. Hij schreef verschillende boeken en is regelmatig te zien op televisie. Deprez is ook bekend om zijn sociale inzet. Hij woont vandaag met zijn vrouw en twee zonen in Gent. Vanaf vrijdag 7 oktober loopt zijn expo ‘Grote mensen die ik kende toen ik klein was’ in de Sint-Pietersabdij in Gent. Tickets en info: www.sintpietersabdijgent.be.
Het beste van KW
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier