Tien jaar geleden brak Lara Taveirne (41) uit Brugge door met haar bekroond debuut ‘De kinderen van Calais’. Het verhaal ontstond in een donkere periode in haar leven, overschaduwd door het verlies van haar jongere broer. Zijn verhaal verwerkt ze nu in een boek dat zijn naam draagt: Wolf. Een boeiend gesprek over cynisme, de levensvreugde van het lesgeven en haar begrafenisspeech.
Soms sneeuwt het in april, zong Prince. Of valt er zoals nu hagel in juni. In een uur tijd gaat het boven Brugge van zon naar bliksem en weer terug. Er valt iets te zeggen over de symboliek ervan, die ook schuilt in het werk van Lara en het leven van de schrijfster tout court. Halfweg het gesprek glimlacht ze in haar kop dampende thee en laat ze vallen dat dit het interview wordt waar ze al maanden bang voor was.
We spreken Lara in haar gezellig arbeidershuisje aanvankelijk over haar schrijversdebuut, tien jaar geleden, en hoe ze zich met De kinderen van Calais op de kaart zette. Ze spreekt met evenveel liefde over haar taak als Brugs stadsschrijver en het stuk Grysde van theatermakery Het Eenzame Westen waar ze straks aan meeschrijft. Maar haar volgende boek breekt door het gesprek, als een regenboog door de wolken. Wolf, zoals het boek zal heten, vertelt het verhaal van haar gelijknamige broer, die in mei 2013 dood werd aangetroffen in Zweden een half jaar nadat hij in Gent was verdwenen. Maar we beginnen bij het begin, en dat is schrijven. En de onzekerheid die daarbij hoort. “Ik denk nog altijd dat ik het moet verdienen. Eerst de afwas doen, rapporten schrijven en dan pas mag ik écht schrijven. Soms is dat wel bevreemdend.”
Je geeft intussen ook les aan het Conservatorium in Antwerpen en aan de Stedelijke Academie in Brugge.
“Ik ben daar tegen mijn zin aan begonnen. Cynisch ook. Ik voelde me mislukt, omdat ik niet kon leven van mijn schrijverschap. Ik klop mijn uren en ga naar huis, dacht ik. Gaandeweg merkte ik dat ik niet onderkoeld kon blijven bij die ongelooflijke warmte en energie van die leerlingen. Als ik meedeed met hen, ging ik heel blij naar huis. In die zin dat ik zelfs niet durf vertellen aan mijn vrienden hoe leuk mijn job écht wel is.”
Denk je soms niet: shit, had ik maar zo’n betrokken leerkracht gehad?
“Ik was een verwarde puber, die van die zwartgallige, melancholische teksten schreef. Zo raar dat niemand van die volwassenen ooit vroeg of alles wel oké was met mij. Die alertheid probeer ik wel heel hard te behouden. Aan de andere kant heeft mijn strenge middelbare school mij ook wel goed gedaan. Die neiging tot verzet heeft ervoor gezorgd dat ik scherper stelde waar ik voor stond.”
Heeft dat lesgeven een andere schrijfster van je gemaakt?
“Eerder op praktisch vlak. Als ik anderhalf uur van Antwerpen naar huis op de trein zit, kan ik echt in een soort hyperfocus gaan. Maar als mens? Ik denk niet dat ik zo makkelijk verander.”
Maar in vergelijking met tien jaar geleden…
“Als nu een van mijn studenten De kinderen van Calais zou inleveren, zou ik zeggen: zoetje, laat het nog eens twee jaar liggen. (lacht) Ik word nog altijd gevraagd om lezingen te geven over het boek. Dat voorleesexemplaar staat vol aangepaste zinnen en geschrapte passages. Zo’n debuut is toch altijd een beetje: kijk, mama, wat ik kan. Je bent je veel meer bewust dat het gaat gelezen worden. Dat is iets waar ik steeds minder mee bezig ben. Ik hoop wel stiekem dat de uitgeverij me ooit vraagt om het boek helemaal te herwerken. Al is dat misschien een vorm van heiligschennis.”
Ben je nog trots op dat boek?
“Mij ga je nooit horen zeggen dat het een meesterwerk is. Maar waar ik wel trots op durf te zijn, is dat ik het wel gewoon gedaan heb. Ik studeerde Germaanse, regisseerde toneelstukken met kinderen om tussen de scènes door een thesis en ook nog eens een boek te schrijven. Dáár ben ik trots op, dat ik als jonge vrouw de energie en de kracht had om zo groot te denken en die dingen ook echt te doen.”
Blijft er nog veel over van die romantische ziel van toen?
“Als je me die vraag tien jaar geleden had gesteld, was ik uit de lucht gevallen: ik, romantisch? Maar nu begint het binnen te sijpelen dat ik misschien op het ziekelijke af romantisch was. Alles wat ik in mijn leven deed, liet ik beslissen door die ene vraag: levert dit een mooi verhaal op?”
Voor jezelf of iemand anders?
“Allebei. Ik wilde weten of iets een goed verhaal zou zijn op mijn begrafenisspeech. Ik was daar altijd mee bezig. Dat was de kern van het leven, dacht ik. Welke verhalen gaan overblijven?”
Hoe kijk je daar nu naar?
“Anders. Ik ben heel gelukkig als ik als juffrouw Lara op het podium sta te dansen met mijn leerlingen, terwijl dat niet per se het grote verhaal is dat ik aan het maken ben. Ik kan het schrijven heel erg relativeren. Kapotrelativeren zelfs. Toen mijn boek net klaar was, fietste ik euforisch rond. Aan de rode lichten racete een ambulance voorbij en toen dacht ik: die mens achter het stuur heeft pas echt een belangrijke job. Wat sta ik hier blij te zijn, omdat ik een paar zinnen in een leuke volgorde heb gezet?”
De mensen vragen ongetwijfeld nu naar het volgende…
“Er is een nieuw boek klaar, ja. Mijn eerste boek ben ik beginnen schrijven toen ik studeerde. Ik heb het terug uit de lade gehaald toen mijn broer uit het leven is gestapt. Voor zijn 18de verjaardag heb ik hem een typemachine cadeau gedaan. Het was zijn grote droom om schrijver te worden. Op zijn begrafenis heb ik het uitgesproken, in die micro die galmde doorheen de kathedraal. Dat ik zijn wensen zou blijven wensen. Na zijn begrafenis ben ik weer beginnen schrijven. Zes maanden lang ben ik gevlucht in die fictie. In die zin dat ik me afvroeg of mijn familie nu nog aan het snotteren was, maar toen het klaar was, heb ik een klap gekregen. Het jaar erop heb ik alleen maar verdriet, angst en donkerte gevoeld. (denkt na) Het boek dat ik nu heb geschreven, krijgt straks ook zijn naam: Wolf. Voor het eerst heb ik geprobeerd om niet weg te vluchten. Al blijf ik een fictieschrijfster en grijp ik ook in in het verhaal.”
Was er een soort katalysator om dat trauma in de ogen te kijken?
“Het boek is eerder per ongeluk ontstaan. Op een dag stond ik superziek op en belde ik naar school dat ik niet kon lesgeven. Maar een uur later voelde ik me eigenlijk niet meer zo slap. Het was maanden geleden dat ik nog geschreven had en plots kreeg ik zo’n dag cadeau. Toen ben ik onnadenkend beginnen schrijven en dat ging blijkbaar over mijn broer. Ik schrijf al jaren brieven met een man van 87 in Spanje, die me had gevraagd om mijn leven op één A4-blad te omschrijven. Misschien moest ik dat ook eens proberen met Wolf, dacht ik. Dat verdriet is een onmogelijk te schrijven verhaal, maar ik wilde het toch eens proberen. Toen ik het wilde afprinten, blokkeerde mijn printer en liet ik het rusten. Tot mijn man een paar dagen later iets printte, rolde mijn blad eruit. Hij was er ongelooflijk door geraakt, ook al omdat hij er dicht bij stond indertijd. Dat is geen verhaal dat je geschreven hebt voor jezelf, zei hij. Dat is een universeel verhaal over verdriet, loslaten en missen. Ik stuurde het naar mijn redacteur en tja…” (glimlacht fijntjes)
Verdriet komt vaak in golven, maar het is pittig als je dan na al die jaren zo’n onbeschrijflijk trauma naar boven haalt.
“Het is niet meer het overweldigende trauma. Ik ben een lange periode geteisterd geweest door paniekaanvallen, maar ben daar altijd heel open over geweest. De dingen benoemen, dat heeft me altijd erg geholpen. Nu kan ik het verdriet zelf oproepen. Het komt niet meer onverwacht.”
Hoe kijken je ouders ernaar? Want die generatie is niet meteen de meest spraakzame.
“Mijn ouders zijn altijd heel open en communicatief geweest. Ik verloor toen niet alleen mijn broer, maar ook in ons gezin was er iets gebroken. Dat was ook een beetje de insteek van het boek: ik wilde mijn broer terugschrijven, maar ook mijn prachtige kindertijd waar ik enorm dankbaar voor ben. Omdat ik soms bang ben dat mijn ouders in hun verdriet zouden vergeten wat voor geweldige tijd ze ons hebben gegeven. En al zeker niet dat wat Wolf deed een gevolg is van iets wat zij verkeerd hebben gedaan. Al zal die gedachte bij hen onvermijdelijk geweest zijn.”
Ben je op zoek gegaan naar antwoorden?
“Absoluut, maar ik kan nu al zeggen dat hoe langer je graaft, hoe meer vragen er naar boven komen. Ik heb wel gezocht naar woorden om rust of troost te vinden. Maar antwoorden? Nee.”
Was dit het moeilijkste boek dat je ooit al schreef?
“Ik zou ja kunnen antwoorden omdat mensen dat graag horen, maar integendeel. Het schreef zichzelf. Het ging zo makkelijk omdat ik het boek al vaak had geschreven in mijn hoofd. Ergens zat het al klaar. Ik ben er heel blij mee, omdat ik niet in de val ben getrapt om in de totale duisternis te vallen. In die zin is het wel…”
Een ode aan het leven?
(lacht) “Voor de cynicus in mij is dat een stap te ver. Het is een boek geschreven door iemand die al tien jaar verder staat. Wat opvallend is, is dat ik het vier maanden geleden heb afgewerkt, op het laatste hoofdstuk na. Ik zei de hele tijd: wacht nog even, het komt wel. Tot mijn redacteur zich luidop afvroeg of het zou kunnen dat ik bang was om dat laatste hoofdstuk te schrijven. Ik lachte en wilde bewijzen dat het niet zo was. Toen ik dat weekend schreef, ben ik erachter gekomen dat ik heel bang was. Hoe makkelijk het boek ging, zo diep ben ik moeten gaan voor dat einde. Wolfje, ik heb je nu al zoveel keer losgelaten, dacht ik. Nu voelt het finaal. Dat was heel hard.”
Ben je klaar om dat boek op de wereld los te laten?
“Ik probeer er nog niet veel over na te denken. Weet je, ik was absoluut niet de zus die het dichtst bij hem stond, dus ben ik soms bang dat ik zijn verhaal opeis of toe-eigen. Terwijl ook mijn ouders of mijn vrienden recht hebben op hun verhaal. Aan de andere kant is er niemand die hen tegenhoudt om dat ook te doen. Ik had het lastig in maart. Toen is hij dertig jaar geworden. Het was de eerste verjaardag die in stilte gevierd werd. Er kwamen geen berichtjes meer, en daarover zwijgen vind ik pijnlijk. Hij was iemand die heel erg in het grote verhaal leefde. Daarom staat zijn naam straks ook groot op de cover.”
Het heeft wel iets ironisch. De man die tijdens zijn leven schrijver wilde worden, is er na zijn dood toch in geslaagd om zijn grote verhaal te vertellen.
“Hij zou er wel blij mee zijn, denk ik. Trots ook. Met een specifiek dansje dat ik nu voor mijn ogen zie.” (lacht)
Het beste van KW
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier