Ruimtetoerist

Lectrr

Ik heb de voorbije dagen veel nagedacht over ruimtetoerisme. Wat u wellicht niet weet, is dat ik een tijdlang in de running ben geweest om mee te gaan met die gekke Japanse miljardair die binnen twee jaar een achttal mensen een rondje rond de maan gaat trakteren.

Onbezonnen had ik me maanden geleden ingeschreven om de eerste cartoonist in de ruimte te worden.

Het heeft helaas niet mogen zijn: na een paar rondes lag ik onverbiddelijk uit de race.

Een gemiste kans als je het mij vraagt: een cartoonist naar de ruimte sturen had een bijzondere ervaring kunnen worden. Vergelijk het een beetje als een parkiet in een onderzeeër op de zeebodem: compleet niet op zijn plek, maar we hadden er nog generaties lang over gepraat.

Dus ik kan gerust toegeven dat ik teleurgesteld was. Om mijn gedachten een beetje te verzetten, besloot ik dan maar naar Frankrijk te gaan. Da’s ongeveer even ver als de ruimte.

Ondertussen lig ik ergens in de Provence in een lauw zwembad op een luchtmatrasje te dobberen. Ik bedenk me dat ik eigenlijk gelukkig zou moeten zijn. Ik leef hier als een God in Frankrijk, er is stralend weer en overal schaars gekleed vrouwelijk schoon. De drank vloeit rijkelijk en er is vreten bij overvloed. De lucht geurt naar lavendel.

Vanuit mijn raket in de ruimte kan ik maar één ding denken: ik wil naar huis

Het leven is hier, kortom, buitengewoon mooi. En wat heb ik? Heimwee. Ik verveel me hier strontdood. In de wijde omtrek valt geen zak te beleven behalve pittoreske kutrommelmarktjes en pittoreske authentieke dorpspleintjes met pittoreske petanque en pittoreske pastis. Als iemand me nog een pittoresk voorstel doet voor een pittoreske daguitstap, dan ga ik wellicht pittoresk over mijn nek. Zo ver is het gekomen.

Ontspannen lukt me voor geen meter. Ik mis het gewoel en de stress en het lawaai van de stad.

Tot ik de heenreis aan kan vangen tel ik de dagen af.

En dus bedenk ik me dat ik een verschrikkelijk slechte ruimtetoerist zou zijn.

Vanuit het raampje zou ik gewichtsloos uitkijken op de eindeloze schoonheid en nederig makende nietigheid van onze blauwe knikker die daar maar wat hangt te dobberen in het onmetelijke heelal, en ik zou maar één iets kunnen denken: “Ik wil naar huis.”