Amper twee keer kwam hij voor Club Brugge in actie, maar de Hongaar Lajos Kü schreef wel een belangrijk hoofdstuk in de blauw-zwarte geschiedenis door in 1978 op Wembley de finale van de Europacup I – de voorloper van de Champions League – te spelen. Als vluchteling voor het communisme werd hij door de Hongaarse media destijds als een verrader afgeschilderd, maar nu is hij een echte held in eigen land.
“Wat doet Club Brugge het goed. Ik hoorde dat ze onlangs Anderlecht met 5-0 klopten. Heerlijk”, begroet Lajos Kü ons hartelijk in zijn beste Nederlands. “En hoe is de sfeer in Jan Breydel? Elke match een uitverkocht stadion? Dat doet me enorm veel plezier. Het Brugse voetbal leeft nog even hard als destijds.”
Ook toen je in 1977 in België arriveerde vierde het Brugse voetbal hoogtij. Hoe kwam je in ons land terecht?
“Ik kon steeds moeilijker in het Hongaarse communistische regime aarden en had al een tijdje plannen om te vluchten. Via een vriend die bij de spoorwegen werkte, kon ik een treinticket tot in Joegoslavië bemachtigen om zogezegd voetbalschoenen van Adidas te gaan kopen. Westerse merkproducten waren in Hongarije immers niet te verkrijgen. Via Joegoslavië reisde ik echter door tot in West-Europa.”
Was België een weloverwogen keuze?
“Absoluut. Op het Europees kampioenschap van 1972 had ik met de nationale ploeg al tegen België gespeeld. Het EK werd toen nog slechts met vier teams gespeeld. West-Duitsland en de Sovjet Unie speelden de finale en in de troosting namen wij het tegen de Rode Duivels op. We verloren met 2-1, maar ik kon me wel in de kijker spelen en scoorde vanop de stip het Hongaarse doelpunt. Toen ik in 1977 in West-Vlaanderen arriveerde, forceerde mijn manager een test bij KV Kortrijk. Het toeval wil dat Michel Van Maele (toenmalig voorzitter, red.) daar aanwezig was en me een contract bij Club Brugge aanbood. Daar ben ik hem nog steeds heel dankbaar voor. Als ik in België ben, breng ik steevast een bezoekje aan zijn graf.”
Je was toen wel de vijfde buitenlander bij Club Brugge en mede daardoor kwam je slechts twee keer in actie.
“Klopt. Destijds mochten er slechts drie buitenlanders worden opgesteld. Ik zat overigens een schorsing van een jaar uit omdat ik wegvluchtte uit mijn thuisland. Toen we voor de halve finale van de Beker van België tegen Charleroi met heel wat geblesseerden zaten, polste Ernst Happel bij het secretariaat of ik eindelijk speelgerechtigd was. Dat bleek uiteindelijk het geval en zo mocht ik debuteren. Die halve finale ging verloren, maar ik denk dat heel wat spelers zich inhielden uit schrik om geblesseerd te geraken en de Europacup I-finale te missen.” (lacht)
“Volgens Hongaarse media zat ik in de gevangenis, tot ze me op televisie over het velden zagen huppelen”
Ook daarin stond jij in de basis.
“Ik ging wel voluit tegen Charleroi, want ik had nooit verwacht dat ik ook op Wembley tegen Liverpool in de basis zou staan. (lacht) Misschien was dat mijn geluk. ‘Jij speelt vandaag, Paprika’, hoor ik Happel nog zeggen. Paprika was mijn bijnaam omdat dat massaal gekweekt wordt in Hongarije. Enkele maanden eerder was ik voor het communisme gevlucht en plots stond ik in de finale van de Europacup I. Ongelofelijk.”
In Hongarije hadden ze dat wellicht ook niet zien aankomen.
(giert) “De dag voor de finale belde ik vanuit Londen naar het thuisfront. Mijn moeder was razend toen ze de telefoon opnam. ‘Waar zit je? Bel je vanuit de gevangenis?’ In de Hongaarse media werden tal van geruchten over me verspreid om op die manier mijn naam te besmeuren. Na een vechtpartij was ik zogezegd in de cel beland. Ik verzekerde mijn moeder dat het leugens waren en dat ze ‘s anderdaags maar naar de televisie moesten kijken. Pas toen ze me over het veld zag huppelen, was ze gerustgesteld. (lacht) De Hongaarse commentator durfde tijdens de finale – uit schrik voor de communistische leiders – mijn naam niet uit te spreken. Ik was voor een uur lang ‘de middenvelder’ en ‘het nummer 10’.”
Jullie verloren met 1-0 maar dat was gezien de mythische status van Liverpool zeker geen schande.
“Inderdaad. Ik herinner me zelfs dat Jan Simoen in de laatste minuut bijna nog de gelijkmaker nette, maar zijn poging werd nog van de lijn gekeerd. Wat ik vooral van die match heb onthouden, is de ongelofelijke sfeer. Ongeveer 25.000 Belgen staken het Kanaal over en moesten het vocaal tegen 75.000 Britten opnemen. Stress? Dat niet, want wij hadden niets te verliezen en kampten met heel wat geblesseerden. Met een kopbal kwam ik trouwens dichtbij een doelpunt. Dat zou wat geweest zijn.”
Naast de legendarische Ferenc Puskás en Zoltán Czibor ben jij slechts de derde Hongaar die ooit in een Europacup I-finale stond. Geniet je in eigen land een heldenstatus?
“Absoluut. In 1989 viel het communistische regime en in de jaren 90 keerde ik naar mijn vaderland terug. Ik werd er met open armen ontvangen en tot held gebombardeerd. In Boedapest kan ik nog steeds niet over straat lopen zonder herkend te worden. Als kind was ik in de jaren 50 zoals alle Hongaarse kinderen in de ban van ‘Het Gouden Team’ met onder andere Ferenc Puskás en decennia later kon ik zelf voor de nationale ploeg en een Europees topteam spelen. Fantastisch.”
Na omzwervingen in Canada, de Verenigde Staten en Oostenrijk keerde je uiteindelijk naar België terug om hier trainer bij Torhout en Roeselare te worden. België moet dan toch een indruk op je nagelaten hebben?
(knikt instemmend) “De schoonheid van Brugge kan je moeilijk vergeten. Ik was overigens met een Roeselaarse getrouwd en ook dat speelde mee in mijn keuze om terug te keren. Ook als trainer beleefde ik hier mooie tijden. Vooral mijn passage in Roeselare ging niet onopgemerkt voorbij. Na mijn afscheidsmatch was ik bijzonder ontgoocheld dat de spelers zo snel naar huis gingen. In samenspraak met mijn echtgenote had de volledige ploeg zich echter in mijn woning verschanst. Het werd een leuk afscheidsfeestje.” (lacht)
Maar toch kon je niet aan de lokroep van je geboorteland weerstaan.
“Zijn jullie ooit in Boedapest geweest? Ook dat is een prachtige stad. Hongarije heeft heel wat troeven en we zijn een heel gastvrij volk. In de jaren 90 keerde ik naar mijn vaderland terug en ik ben er momenteel aan de slag voor de Aranycsapat Foundation, een organisatie voor Hongaren in het buitenland. Door onze woelige oorlogsgeschiedenis, de bloedige Hongaarse opstand in 1956 en het communisme vluchtten heel wat Hongaren destijds het land uit. Onze organisatie biedt die Hongaren en hun kinderen de mogelijkheid om tijdens de vakanties naar hier terug te keren. We organiseren onder meer sportkampen voor jongeren.”
Heb je nog steeds een band met ons land?
“Zeker. Mijn zoon Thomas (35) werd in Oostenrijk geboren, maar is een echte West-Vlaming en woont samen met zijn vrouw en kinderen Milo (7) en Ellis (5) in Oudenburg. Dochter Julie (32) woont in Bredene en heeft twee dochtertjes: Lara (4) en Louise (1). Ik ga nog regelmatig bij hen op bezoek en dan mag ook een bezoekje aan Brugge niet ontbreken. Bij mijn zoon stroomt het Hongaarse bloed nog steeds door de aderen, want hij handelt in Hongaarse wijnen. Binnenkort (op 10 mei, red.) is het 40 jaar geleden dat we die legendarische finale op Wembley speelden en plan ik een bezoek aan België. Organiseren jullie een reünie? (lacht) Dan ben ik zeker van de partij!”
“Leekens zal Hongaarse nationale ploeg naar een hoger niveau tillen” h2>
Sinds eind oktober is Georges Leekens, ex-Clubspeler en voormalig ploeggenoot van Lajos Kü, als bondscoach van Hongarije actief. Hij tekende een contract van twee seizoenen en moet Hongarije naar het EK van 2020 loodsen. “Ik ken Georges nog van in mijn periode bij Club en ben er zeker van dat hij onze nationale ploeg naar een hoger niveau zal tillen. Al van bij zijn eerste persconferentie was Georges zijn charismatische zelve en hij oogstte meteen heel wat lof in de Hongaarse media door het volk in het Hongaars te begroeten.” p>
Hongarije mist het WK van later dit jaar in Rusland nadat het ver achter Portugal en Zwitserland als derde in kwalificatiegroep B eindigde. “Deze generatie mist kwaliteit, dus zullen we het voornamelijk met een gezonde dosis werkkracht en inzet moeten doen. Met Georges aan het roer ben ik ervan overtuigd dat de huidige spelers de nodige werkkracht en discipline aan de dag zullen leggen, dus heb ik er wel vertrouwen in voor het EK. Ik heb trouwens nog regelmatig contact met Georges. Zo zagen we elkaar op 25 november (de hoogdag in het Hongaarse voetbal omdat op die dag in 1953 Engeland werd geklopt met 6-3, een partij die de geschiedenisboeken inging als ‘de match van de eeuw’, red.) nog om hulde te brengen aan het monument ter ere van Het Gouden Team uit de jaren 50. De spelers van dat mythische elftal, waaronder ook Puskás, liggen er begraven.” p>
Eerste klasse A
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier