Caféklap ‘Bij Julo’ in Moen: Het glas dat je drinkt als je hoofd begint te draaien

Kurt Vandemaele
Kurt Vandemaele Reporter

De lijst van legendarische volkscafeetjes die onder de sloophamer verdwenen kort nadat de waardin de geest gaf of er de laatste druppel had geschonken, is oneindig. Maar in Moen is er zo’n cafeetje gered door een familie die een oog heeft, zeg maar een Mooneye, voor cultureel erfgoed en vooral voor Moen.

De inhoud op deze pagina wordt momenteel geblokkeerd om jouw cookie-keuzes te respecteren. Klik hier om jouw cookie-voorkeuren aan te passen en de inhoud te bekijken.
Je kan jouw keuzes op elk moment wijzigen door onderaan de site op "Cookie-instellingen" te klikken."

“Ik weet niet of Michiel voor de naam Mooneye aan Moen heeft gedacht,” zegt Ward Libberecht, de broer van de bekende frontman van de band waarvan de populariteit duizelingwekkend snel aan het groeien is. Na de Michiel die ooit De Mol presenteerde, een telg van Keukens Devlieger, is hij de tweede Michiel uit Moen die de wereld aan zijn voeten krijgt. Michiel Libberecht staat Bij Julo ook wel eens achter de toog. Zijn tapdiploma – onderscheiding – van brouwerij Vander Ghinste hangt er tegen de muur. Dat van Ward spreekt van grote onderscheiding. Niet toevallig is de 26-jarige Ward de waard.

In een zatte bui

“Eigenlijk was het niet meteen de bedoeling hier een volwaardig café van te maken, toen ik het pand kocht”, bekent Luc, de vader van Ward en Michiel, die met zijn neef Filip Bossuyt – “Van Bossuit, maar woonachtig in Avelgem”, zegt hij – van een zondags pintje zit te genieten. “Vijfendertig jaar lang zat ik met mijn maten van vroeger, van de scouts en het voetbal, in het Oud Gemeentehuis, bij Jeanne’s. Nu is dat een restaurant. Maar dat was dus jarenlang een fantastisch stamcafé. Toen Jeanne Dutoit in 2015 stierf, zeiden we in een zatte bui: We zullen zelf een café moeten beginnen. Pas op, er zijn nog goeie cafés in Moen, we konden ons heus wel beredderen, ook zonder Julo, maar zo is het gegaan.” Café In de Sportwereld, bij Julo, stond toen al enige tijd leeg. In 2012 waren de tapkranen er stilgevallen. Denise Vervaeke was na 65 jaar caféhouden aan rust toe. Vier jaar later stierf ze, 91 jaar oud. Julo Depraetere was al in 2005 op 81-jarige leeftijd overleden.

“We zijn hier nog een paar keer geweest”, zegt Filip. En nipt van zijn Triomf. “Bier van de week”, zegt hij. “Van brouwerij Dupont, een aanrader.” Luc knikt. “Ja, we zijn hier eens toevallig gearriveerd, het was een zaterdag, na vier uur. Denise heeft toen haar hele leven verteld. Ze haalde een fotoboek boven van haar man, Julo, heel trots. We hebben toen gezegd: We gaan hier nog komen. Dat is twaalf, vijftien jaar geleden. En sindsdien kwamen we hier dikwijls op zaterdag, in de vooravond.”

Fietsenmaker

Julo en Denise zijn er nog. De muren hangen vol met vergeelde foto’s van Julo Depraetere. Meestal op de fiets. Maar ook als voorzitter van FC Moen bijvoorbeeld. “VC zeggen wij”, gniffelt Luc. “Voetbalclub. Ja, daar een legendarische foto, VC Moen was toen provinciaal kampioen.” Hier en daar herken je Denise, maar voor de rest is het allemaal Julo wat de klok slaat. Terwijl het wel haar café was. Denise begon ermee in 1948 op vraag van de supporters van haar man. “In dit huis was er eerder een café dat In de pauw heette”, geeft Luc voor de volledigheid mee.

Eigenlijk had Denise aanvankelijk geen zin om achter de toog te staan. Ze had een lingeriezaak. Maar eenmaal ze met het café begonnen was, was ze er met geen stokken weg te slaan. Julo serveerde er de sterke verhalen uit zijn tijd met Fausto Coppi, Marcel Kint en Briek Schotte, lang een trouwe klant. “Hij moet ooit een degelijk wielrenner geweest zijn. Zijn beste resultaat dat ik terugvond, was een zesde plaats in Gent-Wevelgem”, zegt Luc. En hij vergeet die tweede plek in Kuurne-Brussel-Kuurne. “Hierachter in de tuin lag ooit een wielerpiste, in as. Het kuipke van Moen. Er kwamen hier toen 400 à 500 mensen kijken. Betalend. Al hield de helft van de toeschouwers zijn portemonnee op zak. Na vijf jaar was die piste dan ook failliet. Dus ja, het is een café met geschiedenis. Coureurs verdienden toen natuurlijk niet zoals nu. Ze moesten bijklussen. Ze hadden een café of waren fietsenmaker. Julo is trouwens ook fietsenmaker geweest. Hier in zijn hok achterin.”

Handelaar in stierensperma

Het café was maar half zo groot als nu. Waar het dressoir nog staat, met tal van keramiekjes, kandelaars, kadertjes en trofeeën, was de living. “Er hing hier gewoon een gordijn tussen”, wijst Filip naar de bakstenen boog die de ruimte in tweeën snijdt. Het is zondagvoormiddag en het café begint goed vol te lopen. Wielertoeristen met hun fiets die ze achterin op het koertje parkeren, dorpsfiguren en mensen die Denise en Julo nog gekend hebben. “Onlangs waaide hier een koppel van een gevorderde leeftijd binnen”, vertelt Ward. “Ze zeiden dat ze daar aan de tafeltje in de hoek vroeger hun vaste plek hadden. En daar gingen ze nu weer zitten. Mooi hé.”

“Eigenlijk was het niet meteen mijn intentie om hier een volwaardig café van te maken”, bekent Luc. “Enkele jaren lang waren we een keer of twee per maand open, soms helemaal niet, en dat maakten we dan bekend via Facebook. We waren al lang blij dat we dit stukje erfgoed hadden gered. We zijn ook van plan om het zo te houden. Maar mijn vrouw en ik hebben allebei een job. Het was pas toen Ward recent liet verstaan dat hij hier vaker de deuren openen, dat Bij Julo weer een echt café werd.”

Luc Libberecht zit al meer dan 30 jaar in de genetica. “Ik zorg voor nieuw leven in de melkveehouderij. Ik verkoop eigenlijk sperma. Van stieren. Echt waar. En embryo’s. Voor een Canadees bedrijf. We importeren uit Canada en verkopen voornamelijk aan de grotere melkveehouders uit België, Nederland en Denemarken.”

Maar ook zijn eigen zaad is blijkbaar van goeie kwaliteit. Ward is intussen een geliefd cafébaas, voor zoon Michiel komen ze soms van ver. “Onlangs nog vielen hier fans uit Brussel binnen, die gezien hadden dat hij hier een sessie had opgenomen. Ze hadden geluk, Michiel was hier juist.” En wellicht zal die stroom muziekliefhebbers alleen maar toenemen. “Dat was een intieme solo-sessie”, zegt Ward. “Michiel zat gewoon in het café en je zag mooi dat unieke toogje.”

En hij wijst naar dat prachtige houten meubel met de sierlijke leuning en het rode, formica toogblad. Aan de ene kant zit er een gleufje voor de fooien. Aan het wandkastje erachter hangen bierpotten en er kleven stickers tegen, waaronder een van Marc Demeyer, de betreurde kampioen van weleer uit Outrijve. “Eén van de singles op zijn nieuwe plaat, Fix The Heater, gaat over de gaskachel. Michiel was hier wat komen schrijven toen mijn vader binnenkwam met een vriend om de kachel te herstellen. Hij hoorde ze bezig en werd blijkbaar geïnspireerd”, lacht Ward, die zelf zijn muzikale ambities nog niet opgeborgen heeft. “Mijn drumstel staat nog in mijn garage. Ik zeg nog iedere dag:Ik zou er nog eens op willen spelen. Maar het is er nog niet van gekomen. Vijf, zes jaar geleden had ik een bandje met Michiel.Forward heette het.” Maar blijkbaar ging het niet vooruit met dat groepje. Of toch? “We zijn officieel nog altijd niet gestopt. Oké, we hebben al zes jaar niet meer opgetreden, maar misschien maken we nog eens een comeback”, monkelt hij.

Suys, naar huis!

Intussen is er geen stoel meer vrij in het café. Tafels vol heerlijke dorpsfiguren. Zoals Geert Delaey, een man die we keer op keer als de burgemeester horen bestempelen. “Nee, ik ben gewoon gemeenteraadslid”, tempert hij al het enthousiasme. “Ja, maar je wordt burgemeester”, weten zijn drinkebroers met stellige zekerheid. Geert komt graag in Bij Julo. “De tijd is hier blijven stilstaan. Dat is wat het zo leuk maakt. Er is hier niets veranderd.”

Als mijn man “Suys, we gaan naar huis zegt, dan blijf ik zeker plakken. Ik word niet graag gecommandeerd

Monique Suys zit met haar oranje Gancia, een Italiaans drankje dat populair was in de tijd dat we supporterden voor renners van Molteni en Faema, te verkondigen dat de tijd vliegt. “En hier gaat hij precies wat trager. Misschien omdat we er intenser van genieten. Ik zeg het: we leven maar één keer.” Ze steekt haar rechterwijsvinger op en herhaalt het nog eens in het Frans, om te laten horen dat ze het meent: “Une fois. Ach, mooie cafés, ze slopen ze en zetten er moderne gebouwen zonder ziel op. Ik ben zo blij dat dit plekje blijft bestaan. Zelfs mijn kleindochter van 16 komt hier graag.”

Zelf komt ze er vooral op zondag, en geraakt er dan soms moeilijk weg. “Mijn naam is Suys en als hij zegt: Suys, we gaan naar huis”, en ze wijst naar Luc Declercq, de man met wie ze al 48 jaar gelukkig getrouwd is, “dan blijf ik zeker plakken. Ik word niet graag gecommandeerd”, schatert ze.

Tooghangers

Als Raf Demeestere begint te vertellen, hangt iedereen aan zijn lippen. Hij was 26 jaar de uitbater van De Gilde. “Die is intussen gesloopt”, zegt hij. Hij maakt gebruik van zijn hele lijf en zijn uitzonderlijke mimiek om te vertellen. “Ik durf te zeggen dat hij lid is van alle verenigingen in Moen”, laat Geert Delaey zich ontvallen. “Ik ben met pensioen”, gaat Raf verder. “Gelukkig werkt mijn vrouw nog. Zij houdt de kave recht.” Zijn gebaren zijn niet nodig om te begrijpen dat ze voor het gezinsinkomen zorgt. “Maar ik ben een nieuwe man. Ik strijk, ik was en ik plas. Als ze thuiskomt, kan ze gewoon haar benen onder tafel schuiven. Zij zegt: Zolang jij dat doet, ga ik blijven werken. Zo komen we overeen.”

“Wij zijn de hele coronaperiode niet op café geweest, omdat je niet aan de toog kon zitten”, zegt Belle Coeman. “Wij zijn tooghangers.” Zij en haar man, de vroegere bakker van Moen, Franky Devos. “We zitten niet graag aan tafel. Dat kan je thuis ook doen.” Haar man, Frank Devos, de vroegere bakker van Moen, knikt: “Waarom ga je op café? Om mensen te zien, om met iemand te praten.” Raf tempert: “Geloof me, soms is het leuker aan tafel te zitten dan achter de toog te staan.”

Ward zegt dat hij blij is dat de mensen hem weer mogen omringen. “Ja, maar als je aan de toog zit, zit je wel met je rug naar het café”, brult Raf nog. “Ik kan niet thuisblijven als mijn vrouw er niet is, ik moet tussen het volk zitten”, zegt Lieven Deprez. Hij is stukadoor. “Plakker. Ook op café”, lacht Raf. “Nog een scheidbiertje?” vraagt Lieven. Dat hoor ik iedereen in het gezelschap om beurten zeggen. Stijn Streuvels, ook van de streek, gebruikte de term al in zijn schrijfsels. Soms sprak hij van een scheedbiertje.“Un verre de route”, verduidelijkt Lieven. “Het glas dat je drinkt als je hoofd begint te draaien,” lacht Raf.