De inhoud op deze pagina wordt momenteel geblokkeerd om jouw cookie-keuzes te respecteren. Klik hier om jouw cookie-voorkeuren aan te passen en de inhoud te bekijken.
Je kan jouw keuzes op elk moment wijzigen door onderaan de site op "Cookie-instellingen" te klikken."

Caféklap in De Zon in Sint-Denijs: “Mijn auto valt hier altijd toevallig stil”

Kurt Vandemaele
Kurt Vandemaele Reporter

Als je via Kooigem de heuvel naar Sint-Denijs oprijdt, zie je een plakkaat waarop te lezen valt dat Zwevegem verbroederd is met Zonnedorp. Boven kan je links of rechts afslaan, het is een T. Maar mocht je rechtdoor rijden, dan kom je terecht bij Lieve Putman. In De Zon, zo heet haar café. Al staat haar zoon Kris Joye er nu achter de toog.

“Er zijn er velen die zich afvragen of er hier nog nooit een vrachtwagen in de gevel is beland”, zegt ze. Ze pauzeert even, zoals een echte verteller dat kan, en maakt dan haar gedachte af: “Hier niet, wel bij de buren”, en ze buldert dat het hele huis schokt. Ze staat er dan wel niet meer achter de toog, daar in de Driesstraat 26, Lieve blijft wel de mascotte, degene die ervoor zorgt dat De Zon straalt.

Het zit in de genen

Ze heeft het café 37 jaar uitgebaat. Inmiddels is ze 73. Haar man Gerard, die naast haar aan het tafeltje tegen de houten lambriseringen zit, is 75. Zoon Kris Joye is 52. “Ik ben begonnen tijdens ’t Nijzeke, de kermis”, vertelt Lieve. “Het café stond net leeg en de eigenaar wist dat ik hier vaak een handje kwam toesteken. Er was toen twee dagen koers. Ik wou dat wel doen. Ik ging toen nog werken. Maar ik had altijd graag café gehouden. Ik ben net als mijn moeder. Zij heeft dat ook altijd gedaan, op de Streye, hier wat verder. En mijn zus houdt ook café, de Casino in Kooigem.”

Haar man Gerard vond dat minder leuk. Hij is eerder zwijgzaam. “Hij is ziek geworden toen hij 40 was en heeft nooit meer kunnen werken.” Gerard knikt. “Hij is niet zo’n voorstander van het café”, zegt Lieve. “Nooit geweest”, glimlacht Gerard. “Ik zit graag tussen het volk”, gaat Lieve verder. “Maar hij is graag alleen. Ik kom uit een grote menage. Zo gaat dat, hé. Er was altijd sfeer bij ons thuis. Acht kinderen, wat wil je? Maar nadat mijn moeder stierf, zijn we nooit meer samengekomen en is dat allemaal verbrokkeld.”

“Maar nu ben ik dus de uitbater”, verheft Kris zijn stem. Hij voelt dat hij zich toch wat zal moeten laten gelden, of dat alles rond zijn moeder zal blijven draaien. “Ik doe het nu vijf maanden. Toen de cafés weer open mochten, heb ik gezegd: Ik zal het nu wel doen. Ik was al zelfstandige in bijberoep.” Lieve en Gerard gingen akkoord, als zij daar mochten blijven wonen. Kris woont aan de overkant, in het huis waar Lieve is opgegroeid. De living bevindt zich achter de deur naast de toog die altijd openstaat. En zelf zit Lieve altijd in het café: “Bij de stove.” Ze wijkt niet van de kachel. “Tussen het volk”, zegt ze nog eens.

De auto stopt vanzelf

Op weekdagen is het café open van 9.30 tot 13.30 uur en om 16 uur gaat het weer open. Kris werkt nog in de fabriek. Niet veel later komen de eerste mensen binnen. Zoals Johan Deconinck. Le roi des Belges, lacht hij. “Ja, want bij mij is het allemaal in het Frans.” Hij blijkt bankdirecteur, filiaalhouder van een bankkantoor over de taalgrens. Die schuift alsmaar op. “Ja, er zijn hier meer en meer Franstaligen. Spiere-Helkijn is een buurgemeente en dat is al 70 procent Franstalig.” De Franstaligen zien ze niet in De Zon. “Sint-Denijs is nog altijd heel erg op zichzelf”, legt Johan uit. “Je hebt hier geen passageweg dwars door het centrum, zoals in veel andere gemeenten. Je moet hier niet zijn. Je moet eigenlijk speciaal naar hier rijden om in De Zon te geraken. Nu ja, als je graag op café gaat, dan heb je die verplaatsing ervoor over. En het ligt op de weg naar mijn huis.” Kris gniffelt: “En zijn auto valt hier altijd stil.” Johan beaamt: “Ja, het is iets met de mechaniek. Ik ga niet snel veranderen van auto. Hij heeft altijd dorst, waar ik ook kom.” Johan zegt dat hij altijd op vrijdag komt. “Dan valt iedereen hier binnen. Maar ik zou ook wel een keer in de week komen. Of twee keer. Of drie keer”, schatert hij. “Inwijkelingen zien we hier zelden”, pikt Kris in. Al zijn er natuurlijk uitzonderingen. Zoals Bart Vuylsteke.

Je opsluiten is geen oplossing

Bart is jaren geleden aangespoeld. Zijn vrouw is van Kortrijk, hij van Meulebeke. “Drie kwartier van hier. Het is hier amusanter, kleiner en volkser. Was ik in Meulebeke blijven wonen, was ik wellicht nooit op café geweest”, zegt hij en zijn omstaanders zijn aan het brullen van plezier. “Hier kon ik niet anders. Als je wil integreren, moet je onder de mensen komen.” Tegenwoordig komt hij om zich te amuseren en “om te ontstressen. En een beetje te praten. En voor de warmte van Lieve en Gerard. Vooral als de kachel volle bak brandt.”

Beter dat de rijken de oude hoeven opkopen dan dat ze staan te verkrotten

Bart is tuinarchitect en hij ziet ook dat de rijkere klasse veel panden in de gemeente opkoopt. “De boerderijen worden opgekocht door mensen die ruim willen wonen op de buiten.” Rust wordt een privilege. “Maar ze maken er iets moois van. Beter zo dan dat al die oude gebouwen staan te verkrotten.” Tegelijk merkt ook hij dat die mensen veelal niet geïnteresseerd zijn in het dorpsleven. “Ze zonderen zich af. Ze slapen hier en vertrekken dan weer. Maar het plaatselijke warenhuis heeft er baat bij. En ook de school loopt goed. Er komen ook verkavelingen bij. We kennen die mensen niet meer.” Carine Dubus zit aan een tafeltje bij de deur. Niet om zich af te zonderen. “Nee hoor, ik zit niet graag op een barkruk. Ik heb nochtans lang zelf café gehouden. De Siola. Aan de kerk naar beneden, café en feestzaal. Ik heb het 28 jaar gedaan. De S-I-O-L-A”, spelt ze het nog eens voor de duidelijkheid. “Er zijn er weinigen die me kennen als Carine Dubus, ik ben nog altijd Carine van de Siola. Dat is Aloïs, maar omgekeerd. Genoemd naar Aloïs Depoortere, de eerste uitbater. Vroeger, in de jaren 50, was er ook een cinemazaal. Ik heb dat niet geweten, ik ben maar geboren in 57”, zegt ze. Ik kom het allemaal te weten. Alleen haar maten ontbreken me nog. “Dat zijn hier allemaal oude klanten van mij”, wijst ze naar het gezelschap aan de toog. Het is inmiddels tien jaar geleden dat ze zelf nog café hield. “Ik was het een beetje beu. Ik ben ermee gestopt toen mijn man ziek werd. Hij is intussen twee jaar overleden. Ik ben dan voor mijn ma gaan zorgen en nu woon ik hier wat verder. Maar er is veel veranderd. Ik ken zelfs mijn buren niet meer.” De Zon is inmiddels haar stamcafé. “Ja, ik wil bij de mensen zijn. Je opsluiten is geen oplossing”, zegt ze.

Democratisch werkmanspintje

“Mijn dochter is net de deur uit en ik dacht: Ik ga nog eens bij Lieve langs. Ja, ik moet nu zeggen: bij Kris. Ik vergeet dat altijd. Het is goed dat hij de zaak voortzet. Dat het blijft bestaan. Want er zijn niet veel cafeetjes meer. En zeggen dat er vroeger bijna 100 waren in Sint-Denijs. Stel je voor.” Voor het geld hoeft ze het alleszins niet te laten: 1,40 euro voor een pintje. “Een democratisch werkmanspintje”, zegt de bankdirecteur. “Natuurlijk”, schatert hij als hij de vraag krijgt of het voor de prijs is dat hij zijn pintjes in De Zon drinkt. Waarna hij zich corrigeert. “En voor de charme. En voor Lieve. Je bent altijd zeker dat er iemand zal zijn met wie je kan klappen als je hier komt. En dat het niet over het werk zal gaan.” Een tap is er niet. De stamgasten drinken hun pintje uit de fles. Maar ook voor een wijntje betaal je slechts 2 euro. Voor een Omer of een Duvel 2,5 euro en een Orval kost je 3 euro. “Ik doe het niet voor het geld”, verduidelijkt Kris. “Ik doe het om mensen te zien.” Zelf drinkt hij alleen bier tijdens het weekend. “In de week drink ik nooit, nooit, nooit.”

Ik doe het niet voor het geld, ik doe het om mensen te zien

Er wordt bijgevolg veel getrakteerd in De Zon. Want voor het geld moet je het niet laten. Maar je kan er ook een blauwtje drinken, zoals Eddy Vancoillie, die “thuis geen gazet heeft, zodat ik ze hier kan komen lezen”. Hij is al zo lang klant “dat je de tankwagens op een rij zou moeten zetten om het bier erin te krijgen dat ik hier al gedronken heb.” Wie een rondje wil overslaan, eventjes geen pintje wil drinken, kan ook een sookla vragen. Dat blijkt een reep chocolade te zijn. Toch een apart taaltje, dat San Naais. “Ja, in de winkel in Roeselare waar ik mijn kleren ga kopen” vertelt Lieve, “vragen ze altijd of ik nog eens mijn taaltje wil spreken. Ze horen dat zo graag.” Danny Dursin, nog zo’n vaste klant, laat ons raden wat bollebwoinen zijn en ne poit. Dat blijken erwten en een kikker te zijn. Ik had nog moeten vragen wat kikkererwten dan zijn in het San Naais.

Een kast vol kepies

Pingpong is er tafeltennis. Verschillende van de figuren aan de toog zijn lid van de tafeltennisclub TTC Sint-Denijs. “Een van de kleinste en oudste clubs die er zijn in de provincie”, weet Johan, de bankdirecteur. Pascal uit Zwevegem, die net is binnengekomen met zijn vrouw, is er ook lid van. Hij is witgrijs en zegt dat hij erbij gekomen is omdat ze jong talent zochten. “Al ben ik meestal reserve”, grijnst-ie. Maar hij speelt wel zoals de Chinezen dat doen, ver van de tafel. “Het zijn geen sukkels, hoor”, zegt Carine. “Er zijn al legendarische feesten geweest in Sint-Denijs voor het tafeltennis. Weet je het nog, dat mosselfestijn waarvoor er 450 man opdaagde”, laat ze haar stem weergalmen. Veel clubs zijn er anders niet meer. “Er zijn hier nog wielertoeristen”, zegt Kris en hij wijst naar een foto van zichzelf in wielertenue. Kaarters zijn er ook al niet meer. “De tafels zijn er wel nog”, wijst Kris. “Met die rondellen onderaan om de pinten in te zetten. En de vinkenzetters bestaan ook al niet meer.”

Zelfs humor is tegenwoordig verboden

Alles in het café herinnert aan vervlogen tijden. De foto’s tegen de muren, het vloertje, de meubels en ook de hoofddeksels die rijen dik liggen opgestapeld boven de toogkast: kepies van rijkswachters, kaartjesknippers en postbodes en helmen van tal van bouwvakkers. “Die lieten ze achter toen ze met pensioen gingen. Sint-Denijs had destijds een station en er was hier ook een gendarmerie”, zegt Lieve. “Toen mochten die mannen wel nog in hun uniform op café. Ze hebben me wel vaker een poets gebakken. De postbode zette eens een kerstboom voor de deur en de rijkswachters die hier klant waren, kwamen me ondervragen omdat ze veinsden dat die boom gestolen was.” Carine zit te bulderen van de pret wanneer ze dat verhaal nog eens hoort. “Toen kon dat nog. Je maten een loer draaien, een farce,… Dat mag niet meer. Zelfs humor is tegenwoordig verboden. Alles verdwijnt.” “Ik niet”, krijst Lieve. “Ik blijf.” Kris protesteert. “Nee, jij mag nog helpen. Maar nu is het mijn café.”