Dagboek van een spoedarts (33): “Het is vreselijk om aan de patiëntkant te staan”
Vera Van Haevre is 42, getrouwd en mama van twee zonen van zes en tien. Vera Van Haevre is ook spoedarts in AZ Delta, voornamelijk op de campussen in Torhout en Menen. Elke dag spreken we met haar. Over de strijd tegen het coronavirus en hoe zij daar zelf mee omgaat.
“Donderdag ben ik opnieuw gaan werken, na die lange rustperiode. Het was een gewone werkdag, de hele dag bezig geweest, voornamelijk met niet-covidpathologie. Maar omstreeks 16 uur had ik nog een reanimatie met de mug, een oudere vrouw. We hebben haar jammer genoeg niet kunnen helpen, de vrouw overleed. Haar huisarts was er al, was al bezig met de reanimatie. Die man stond er verslagen bij, sprakeloos. Ook de dochters, die heel dichtbij woonden, kwamen snel aan. Natuurlijk vallen zij in elkaars armen. En je weet dat het niet mag, maar hoe kan je daar tegenin gaan?”
“Een van de dochters begon ook te hyperventileren. En ze viel bijna. Ik probeerde haar te kalmeren en in een reflex trok ik mijn masker af om zacht en rustig op haar in te praten. De verpleegkundige die met me mee was, kwam meteen om dat masker opnieuw op te zetten. Overschot van gelijk natuurlijk.”
“Ik kwam ‘s avonds wel thuis met wat hoofdpijn. Ik dacht dat het kwam door de overgang van een lange rustperiode naar een drukke werkdag. Bovendien, in zo’n FFP2-masker, adem je eigenlijk quasi voortdurend je eigen uitgeademde lucht weer in. Dat geeft een benauwd gevoel, is niet zo aangenaam. Ik dacht dus gewoon: Ik ben moe, het komt door die maskers en ik ben ook wat emotioneel door die reanimatie. Tot ik vrijdag opstond.”
“Vrijdagochtend was er paniek. Ik ben ziek opgestaan. Barstende hoofdpijn, geen eetlust, misselijk. Spierpijn ook. Het was echt niet oké. Ik dacht meteen terug aan een van de laatste patiënten die ik heb verzorgd, tien dagen geleden. Dat was een baby’tje van drie maanden dat onophoudelijk bleef huilen en van wie de moeder niet meer wist wat doen. Het huilen was ook de enige klacht. De mama was heel emotioneel, dus ik nam dat kindje even over om haar te laten kalmeren. En opnieuw, heel eventjes en in een reflex, zet ik het masker af om tegen dat kindje te praten. Er was geen koorts, geen hoestje, enkel gehuil. De dag erop kreeg ik het bericht dat die baby positief had getest.”
“Ik ben eerlijk: ik was echt in paniek. Niet per se omdat ik het virus zou kunnen hebben, maar eerder naar mijn kinderen en mijn man toe. Dat is van dag één mijn grootste angst. Dat ik hen zou kunnen aansteken. Stel dat ik positief ben, dan moet ik twee weken in isolatie thuis. Twee weken niet werken, dus twee weken dat ik vervangen moet worden. Maar vooral ook twee weken afzondering in mijn eigen huis, weg van mijn kinderen en mijn man. Twee weken geen knuffels, terwijl mijn zoons twee knuffelmonsters zijn. Dat idee alleen al zorgde voor paniek.”
“De enige remedie vrijdagochtend was naar het ziekenhuis rijden en me laten testen. Dan loop je door die gang op de spoeddienst, op weg naar de balie en zie je de verpleegkundigen kijken: oh shit, dat is niet oké. Eerst kijken ze mij verbijsterd aan tot ik zeg dat ik me echt niet goed voel en er een traantje over mijn wang loopt. Daarop schieten ze allemaal naar me toe. We gaan goed voor je zorgen. ‘t Is niks. Het komt allemaal in orde.”
“Geloof mij: het is vreselijk om aan de andere kant te staan. We zeggen dat vaak, maar je voelt het pas echt als je er als patiënt moet komen. Dan moet je naar die afdeling, lig je daar op die brancard. En moet er bloed worden genomen. Als dokter zeg je dit wordt eventjes onaangenaam, als patiënt voel je dat het eigenlijk gewoon echt pijn doet. (lacht) En die neuswisser, alsjeblieft zeg. (lacht) Het voel alsof ze met dat stokje tot tegen je hersenen duwen. Ik overdrijf niet: er gaat zeker 8 centimeter in je neus… Dat doet pijn, ja. Dat ik ondertussen veel weet over de ziekte en het virus speelt zeker een rol. Maar daar liggen wachten op resultaten is verschrikkelijk.”
“Toen de eerste bloedtesten terugkeerden en die er goed uitzagen, werd ik wat geruster. Uiteindelijk was alles in orde, en testte ik negatief op covid-19. Dat is uiteraard supergoed nieuws. Eigenlijk een beetje verrassend, vond ik zelf. Ik dacht: het kan niet anders, nu heb ik het ook. Maar dat ik negatief testte, betekent dat ik goed bezig ben, dat ik mezelf en mijn omgeving goed bescherm. Maar tegelijk dat ik nog altijd risico loop. Ik had voor mezelf aanvaard dat ik een asymptomatische drager ben. Het is gewoon realistisch en heel logisch dat ik het virus ondertussen had opgelopen.”
“Wat er aan de hand was? Ik denk een migraine-aanval. Hoe dat komt? Geen idee. Al is er natuurlijk het feit dat ik mezelf heel moeilijk kan ontspannen. Ik ben tien dagen thuis geweest, maar vraag me niet wat ik in die tien dagen heb gedaan. Ik denk ook dat de manier waarop ik ontspande verkeerd is. Ik probeer te lezen, maar mijn hoofd zit vol, zei ik erover tegen een vriendin, toen ik vertelde dat ik ben begonnen in De Pest van Albert Camus. Ze draaide letterlijk met haar ogen en zei: je moet stationsromannetjes lezen, luchtige dingen. Het boek dat jij leest, is geen ontspannend boek. En ze heeft gelijk. Mijn manier van ontspannen vergde nog altijd veel focus, ik moest mijn verstand erbij houden. En dat terwijl ik iets zou moeten doen waar ik niet moet bij nadenken, verstand op nul. Daarom dat ik ook zo blij ben dat ik ook ben begonnen aan een borduurwerk. Gewoon de draad, de naald en het patroon. En de radio op de achtergrond.”
“Ik voel me vandaag al een stuk beter. Gisterenavond eigenlijk al. De media laat ik links liggen, Facebook ook. En dat helpt me wel. Vrijdagavond heb ik ook een goede babbel met mijn man gehad. Hij heeft wel de rust in het thuis-zijn gevonden, zei hij. Maar nu is het nog aan jou. Het is wel waar, maar ik heb het idee dat het goed komt. Die test heeft uiteindelijk ook een onzekerheid weggenomen, omdat ik voor mezelf had aanvaard dat ik het virus nu wel al had. Ik doe het wél goed, ik bescherm mezelf en mijn gezin en dat geeft ook hernieuwde moed. Het is nodig om het te blijven doen. En ik ga het ook zeker blijven doen.”
“Een collega-spoedarts die me vrijdag ook zag vertelde mij dat hij met dezelfde moeilijkheden zit. Er is geen tijd voor mezelf meer, zei hij. Ik heb normaal een bomvolle kalender met werk, feestjes, afspraken, hobby’s. Die kalender is nu leeg. Ik antwoordde dat dat uitzichtloze inderdaad een grote rol speelt. Maar hij had voor zichzelf – en ik denk voor velen – een goede oplossing. Nog twee weken, zei hij. Nog twee weken voor er mensen op bezoek mogen komen. Hij heeft de maatregelen in kleinere blokjes opgedeeld, in plaats van op lange termijn te denken. Ik vond dat echt iets moois, denken in die kleine stapjes.”
“Woensdag gaan normaal de voetbaltrainingen voor mijn jongste zoon weer van start. In Nederland mogen groepstrainingen onder de twaalf jaar. Dat is iets heel kleins, iets heel normaals, maar wel belangrijk. Voor hem is dat het van het, voor ons geeft het structuur. Het lijkt de start van ons nieuw leven. (lacht) Die training grijpen we aan als een stapje vooruit, een lichtpuntje om een beetje aan vast te houden. De tweedeverblijvers mogen in Nederland ook weer naar de kust komen en dus start een van de strandpaviljoenen hier in de buurt met afhaalmaaltijden. Dat is ook voor ons interessant natuurlijk. Beetje bij beetje start alles weer op. Het zijn muizenstapjes, maar ook daar zijn we al heel blij mee.”
Dagboek van een spoedarts
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier