Dagboek van een spoedarts (24): “Wat heb ik aan applaus als je de regels niet volgt?”

Vera Van Haevre. © gf
Olaf Verhaeghe

Vera Van Haevre is 42, getrouwd en mama van twee zonen van zes en tien. Vera Van Haevre is ook spoedarts in AZ Delta, voornamelijk op de campussen in Torhout en Menen. Elke dag spreken we met haar. Over de strijd tegen het coronavirus en hoe zij daar zelf mee omgaat.

“Toen ik zondagochtend om 7 uur naar mijn werk vertrok, was het gewoon druk op de weg. Het was paaszondag, zo goed als niemand moet werken. Waar gaan al die mensen naartoe? Dat is frustrerend om te zien. En dan lees je, in een pauze, heel even wat krantenkoppen: Wuhan-lockdown dreigt, we betalen de prijs voor dit weekend komende zomer, barbecue hier, drukte in het park daar… Waar zijn die mensen mee bezig? Dat kan je mij niet aandoen. Wij zitten, behalve om te werken, ook voortdurend thuis opgesloten. En het werken zelf is onder heel andere omstandigheden dan normaal. Geef mij alstublieft uitzicht op beterschap, uitzicht op een zomer. De onnozelaars die nu blijven samenkomen, straffen iedereen.”

“De zieken zie je niet op straat, die liggen bij ons, in de ziekenhuizen. Iemand vertrouwen op hun woord en hun verhaal is blijkbaar voor velen moeilijk. Dokters spreken, verpleegkundigen spreken, experts spreken, maar blijkbaar is het zolang je het zelf niet ziet of meemaakt toch niet zo ernstig als wordt verteld. Denk je serieus dat het land voor ieders plezier stilligt? De maatregelen worden wel degelijk met een bepaald idee, met een bedoeling afgekondigd, net om te zorgen dat niet iedereen het van dichtbij hoeft mee te maken. Natuurlijk heeft dat zware consequenties en is de opoffering van ons allen groot. Maar we moeten erop vertrouwen dat het voor de goede zaak is.”

“Mensen staan staan op zaterdag om 20 uur buiten te applaudisseren. Maar ze blijven meedoen met zaken die mijn werk moeilijk maakt. Ik heb liever geen applaus, maar wel respect voor de maatregelen. Ik kan het enkel vertellen hoe het echt is, ik heb natuurlijk weinig controle over wat iedereen doet. Ik kan mijn frustraties uiten, zeggen hoe ongelooflijk ik het vind. Misschien moet ik toch van huis tot huis beginnen gaan en hen zeggen: kom eens een dagje meedraaien. Voor sommigen zou dat misschien echt helpen.”

“Ik begrijp dat velen ondertussen hun buik vol hebben van én het nieuws over het coronavirus én de maatregelen. Maar het feit dat het elke dag hét onderwerp blijft, betekent dat het nog niet voorbij is. Wij gaan heus niets verzinnen om mensen nog langer in hun kot te houden. Niemand is daar mee gebaat. Waarom zouden wij de zaken erger voorstellen dan ze zijn? Gewoon om iedereen thuis te houden? Dit is geen mop, hé. Ik heb zaterdagavond thuis eitjes verstopt, voor mijn eigen kinderen. Die brunch kan je later wel inhalen toch? Je bent thuis, maak er het beste van, maar blijf thuis. Dat mensen de kantjes er af lopen, is immens frustrerend om te zien.”

“Als we naar een échte lockdown gaan, dan is het gedaan, hé. Dan kom je gewoon niet meer buiten zonder attest om te werken. Veel mensen denken: veel meer dan wat er nu is, kan niet. Maar geloof mij: het kan nog zwaarder. Vannacht was er iemand die heel stoer zei dat ie van een coronafeestje kwam. Zonder schaamte. Ik heb iets voor, je moet me helpen, klonk het. Dat zeg je tegen mij, tegen een van de ‘helden’. Ik ga daar niet tegenin, ik reageer niet op dat feestje. Het is ook mijn rol niet om de vraag te stellen of ie dat allemaal nog wel normaal vind. Bovendien was die persoon onder invloed en beslis je als arts dan uit voorzorg om de vrede te bewaren. Maar natuurlijk is dat frustrerend, binnenin word ik oprecht boos. Weet je, au fond hebben wij niets aan dat applaus, ik heb het zelfs nog nooit gehoord. Gedraag u gewoon, daar gaan de mensen in de zorg veel meer aan hebben.”

“Ik ga blijven zorgen, ongeacht wie het is of wat ze doen. Dat maakt voor mij geen verschil. Maar het enige waarmee mensen ons kunnen helpen – de regels volgen en dus zoveel mogelijk thuisblijven – is blijkbaar al te veel gevraagd. Wij zijn blijkbaar helden als het uitkomt, maar als we oprecht iets vragen, steken ze hun vingers in hun oren. Ben ik te negatief? Ik denk het niet. Je kan natuurlijk met mijn voeten en die van collega’s blijven spelen. Tot we erbij neervallen. En we gaan er uiteindelijk bij neervallen. Het tempo ligt nog altijd ontzettend hoog. Het is nog niet voorbij in de ziekenhuizen. Het is nog niet voorbij.”

“Op dag twee of drie zei ik al dat ik niet meer wist wat ik moest zeggen of doen om het duidelijk te maken. We zijn dertig verder en ik weet het nog altijd niet. We zagen het effect van de maatregelen wel degelijk in de ziekenhuizen, een positief effect dankzij het feit dat mensen hun best doen. Maar als we nu laten betijen en ons niets meer van die regels aantrekken, staan we weer bij af. Dan zitten we volgende week wel weer netjes op die exponentiële curve. En dan ga ik zuchten, haal ik mijn schouders op en ga ik weer werken. Met in mijn achterhoofd waar ben ik in godsnaam mee bezig? Dit gaat nooit stoppen.”

“Per individu dat buitenkomt en in het park zit, is er geen probleem. Maar als we, zoals op veel plekken dit weekend, en masse buitenkomen, dan kan je de anderhalve meter afstand gewoon praktisch niet meer bewaren. Bekijk het als een kamer. Als daar vier personen in zitten, elk in een hoek, dan heb je natuurlijk de juiste afstand. Maar als er 50 mensen binnenkomen, dan zijn er onvoldoende hoeken en is er onvoldoende ruimte. Dan komt je té dicht bij elkaar. Wat is de oplossing? Zorgen dat je niet één van die 50 bent, die per se in die kamer wil komen.”

“Ik heb veel vertrouwen in het gezond verstand van mensen, maar als ik naar gisteren kijk, vraag ik me af hoe terecht dat nog is. Blijkbaar primeert eigenbelang toch nog vaak. Het individuele, niet het collectieve. Maar weet dat je door dat te doen, jezelf de duivel aandoet. Als men zo voortdoet, gaat de zomer op slot. Dan is het geen vakantie in eigen land, maar vakantie in eigen hof of in eigen huis. Geen cafeetjes, geen restaurants. Geen pretparken, niet naar de zee. Niet fietsen, niet sporten. Ben ik een doemdenker? Overdrijf ik? Ik denk van niet.”

“Tot slot nog dit. Ik richt mij heel specifiek tot de mensen die er de kantjes van af rijden. Ik weet heel goed en ben heel erg dankbaar dat de overgrote meerderheid van de Belgen wél doet wat ze moeten doen. Media concentreren zich altijd op de uitzonderingen, niet op die grote groep mensen. Het is natuurlijk minder sensationeel om te schrijven over mensen die wel gehoorzamen. Maar ik kan hen niet genoeg bedanken. Dat is opoffering. Dat is denken aan uw medemens. Dat is empathie. Dat is altruïsme. Mijn oprechte dank en respect daarvoor.”