Je kan jouw keuzes op elk moment wijzigen door onderaan de site op "Cookie-instellingen" te klikken."
Caféklap in Café De Warande in Zwevezele: “Ge moet ‘t leven nemen zoals ‘t komt”
Kurt Vandemaele op zoek naar de wijsheid in de kan.
Als een oud geworden Jommeke ziet hij eruit. Een guitig gezicht met felblauwe ogen, die fonkelen onder zijn witte haardos. In december wordt hij 87, zijn maat aan de toog met wie hij in het geniep vuile moppen uitwisselt is er in januari 86 geworden. Twee gerimpelde deugnieten.
Zo vuil zijn die moppen trouwens niet. Dat kan Urbain zich niet veroorloven. Want ‘God ziet alles’ zegt het alziende oog dat hem in een kadertje naast de deur aankijkt. En mocht Hij iets missen, dan is er op zondag de mis, waar Urbain nog trouwe klant is. “We zijn met niet veel meer, een man of dertig.”
Eventjes was het anders, toen de vorige priester van Zwevezele de kerk liet vollopen. “Maar bij het bisdom waren ze jaloers. Daarom moest hij wijken.” Niets is voor eeuwig. Dat weet Urbain intussen ook. “Eigenlijk doe ik nog maar een jaar of zes het café,” zegt hij. Al is hij geboren in het huisje waar de familie Goethals sinds 1890 drank schenkt. “Vroeger stond mijn zus hier, Agnes. En ik deed de pomp.” Agnes is niet meer. “Ik heb het altijd goed gedaan met haar.” Hij wrijft in zijn ogen, die hem wel vaker irriteren. Gebrek aan oogvocht. De tranen zijn op. Een probleem dat wel vaker voorkomt bij mensen van een gezegende leeftijd.
“Ik was ook taxichauffeur,” stamelt Urbain zodra hij weer uit zijn ogen ziet. Hij ziet het ongeloof in mijn ogen. Er zijn zelfs nu nog kleine steden waar je geen taxi vindt. “Toen ik ermee begon, dat was in ’54, waren er nog niet veel auto’s. De bejaarden waren blij dat ze in bepaalde omstandigheden vervoer hadden. Dat verminderde toen hun kinderen zelf wagens begonnen te kopen, maar tegen die tijd deed ik meer en meer ceremonies. Want ik reed altijd met grote Chevrolets.”
Ik had wel 20 vrouwen, maar er zouden er 19 boos geweest zijn, had ik er één uitgepikt
Hij wipt op van zijn zitje, een kussen op de bierbakken achter de toog, en komt aanzetten met foto’s. “Kijk, dat was mijn eerste Chevrolet, bouwjaar ’48.” Een prachtstuk waarbij hij staat te pronken in witte kiel, hemd en das en met een kepie op het hoofd. “En dit was mijn laatste, een Chevrolet Caprice van het jaar ’80. Ik heb hem nog altijd. Zoals je ziet, was ik toen al heel anders uitgedost.” Hij draagt een stijfdeftig donker pak met een strikdas. “Dat was voor huwelijken en zo.”
Zelf is hij nooit getrouwd. “Ik had wel twintig vrouwen, maar er zouden er negentien boos geweest zijn, had ik er één uitgepikt,” lacht hij. Zijn zus is ook altijd vrijgezel gebleven. “Kijk, dat is ze,” zegt hij. Ik zie ze alleen van langs achter. Ze is aan het tanken. Op een piepklein fotootje bij een antieke benzinepomp. “Ja, we hadden maar één pomp. Van diesel was toen nog geen sprake. En van een betaalautomaat ook niet. Iedereen werd nog bediend, in weer en wind.”
Er schuilt een romanticus in onze Urbain
Even lijkt het alsof alles achteruit is gegaan met de vooruitgang. De elektriciteit in de straat is uitgevallen en zowel de pompen als de betaalautomaat weigeren dienst. Binnen in het café is er geen muziek. Komt wel vaker voor in dergelijke etablissementen waar de Sabams van deze wereld de oude zielen ook die geneugten ontnemen. “Maar is er elektriek, dan is er ook muziek,” toetert Urbain. “BRT 2. En dan zing ik mee.” Eddy, één van zijn trouwste klanten, monkelt: “Ik heb vanmorgen nog je liedje gehoord op de radio.” Zijn liedje blijkt er eentje te zijn van Barbara Dex, ‘Waar moet ik heen zonder jou?’ “Er schuilt een romanticus in onze Urbain,” glimlacht een man. Je voelt de warmte in zijn woorden. “En ‘Skwon Meiske’ van Stadsbader, dat hoor ik ook graag,” zegt de patron. “Dat zijn liedjes zoals je ze vroeger ook hoorde.”
Ik zeg tegen Urbain: “De mensen zien je graag hé.” Hij knikt: “Ze zeggen: ‘Ge moet goed voor jezelf zorgen.’ En ik zeg dan: ‘Ik ben er mee bezig.'” En hij neemt een slok. Alle klanten pakken zelf hun pintjes uit de koelkast en als ze op de koer een sigaretje gaan roken, nemen ze de lege bakken mee en schikken de flesjes per merk. De meesten drinken Jupiler. Maar Urbain houdt het bij Maes. “Ik drink al dertig jaar geen Jupiler meer. Er was ooit een prijskamp, waarbij je de etiketten moest afweken en in enveloppes stoppen. Mijn schoonbroer en ik hebben er meer dan 3000 opgestuurd. En niets gewonnen. Ik heb toen gezegd: ik drink geen Jupiler meer.”
In 2011 zijn ze hier binnengevallen met vier mannen, mutsen over hun gezicht
Opeens knippert het licht aan. “Ah, weer elektriek. Zet eens de radio aan. Misschien is het mijn liedje.” De bel rinkelt. Er moet getankt worden. ‘t Is Frans. “Problemen met mijn kaart,” zegt hij. Urbain weet een oplossing en voorziet hem van brandstof. Om vervolgens teken te geven wanneer Frans met zijn oude Suzuki weer de straat op kan. “Da’s deel van de service”. Terug binnen vallen de grote schuifsloten op de deuren me op. Of hij bang is alleen? “Heb je het nooit gelezen in de krant? In 2011 zijn ze hier binnengevallen met vier mannen, mutsen over hun gezicht. Ze hebben mijn zus en mij geslagen en met pepperspray bewerkt.” Het wordt stil in De Warande wanneer Urbain het hele relaas doet. “Het was een wrede nacht.” Hij lijkt even te mijmeren en zegt dan: “Ge moet het leven nemen zoals het komt. Dat doe ik ook. Dag per dag. Zo ben ik bij de oud-strijders geraakt.”
Caféklap
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier