25 jaar Marino Punk: van ‘vuile mof’ tot chouchou van elk rusthuis

Foto Nicolas Verhaeghe © Nicolas Verhaeghe
Olivier Neese
Olivier Neese Editieredacteur Brugsch Handelsblad Brugge - Torhout

Geen rusthuis of kermis in Vlaanderen waar Marino Punk (51) niet heeft opgetreden. Vijfentwintig jaar staat de Menenaar op de planken, maar aan populariteit moet hij niet inboeten. Met meer dan 180 optredens per jaar is Marino Bekaert – zijn echte naam – een van de populairste artiesten van West-Vlaanderen. “Maar goed dat ik héél sober kan leven, anders zou ik dit beroep niet kunnen doen.” Op zoek naar de mens achter de hanenkam.

Door de lichtgele gevel en de blauwe deuren kan je in de Wahisstraat in Menen de woning van Marino Punk en Debbie De Cauwer er meteen uithalen. Hun huis deed vroeger dienst als Slagerij Bonte. Waar de toonbank stond, staat nu een kast vol accordeons. Waar het vlees verwerkt werd, vind je de keuken en de living. En de plek waar de dieren binnengebracht werden, werd de vaste repetitieruimte. De garage en de zolder waren geen optie, die staan bomvol. “Och, ik kan niets weggooien, zelfs geen vijsje“, lacht Marino. “Met recuperatiehout dat ik verzamelde, herstelde ik de raamkozijnen. Het duurde veel langer dan dat ik een bestelling bij een houthandel zou plaatsen, maar gaf me ook veel meer voldoening. Dat spaarzame heb ik van thuis uit. Mijn peter had gezondheidsproblemen, mijn meter werkte bij een landbouwer. Ze hadden geen gas of warm water, het toilet was buiten. Thuis was mijn vader de enige kostwinner. Ik leerde van kinds af: als het niet versleten is, moet je het niet weggooien. Probeer gelukkig te zijn met wat je hebt. Wil niet altijd het nieuwste of duurste. En wees niet jaloers op wat anderen hebben. Die lessen proberen we door te geven aan onze vier kinderen. We leven heel sober. Veel wat je hier ziet, is tweedehands of komt uit de kringloopwinkel. Debbie knipt en scheert mijn haar en dat van de kinderen, ik het hare. Als je met zes naar de kapper moet… Ik ben blij dat ik zo kán leven. Als ik een materialist was, die telkens een nieuwe wagen of gsm moet hebben, zou ik dit beroep niet kunnen doen.”

Daar hoor ik de punker in je spreken. Wat was de ‘trigger’ om je aan te sluiten bij die cultuur?

Marino Punk: “Omdat mijn vader beroepsmilitair was, woonde ik van mijn vijfde tot mijn twaalfde in het Duitse Xanten. Ik sprak even goed Duits als Nederlands, maar terug in Menen was het al Frans dat de klok sloeg. Op school lachten mijn klasgenoten me uit omdat ik Frans met een Duits accent sprak. Ik werd uitgesloten, uitgemaakt voor vuile mof. Mijn schort werd kapot gesneden, mijn werkmateriaal verstopt, mijn werkstukken vernield… (zucht) Kinderen kunnen hard zijn. En zelfs sommige leerkrachten deden mee… Omdat ik er daarna steeds extravaganter uitzag, had ik in het uitgaansleven problemen met de disco’s. In veel zaken mocht ik niet binnen, ik kreeg flesjes naar mijn hoofd gegooid. Het is pas beginnen beteren toen ik punkers tegenkwam. Zij zeiden: bij ons zijn er geen wetten, je moet achter niets kijken, iedereen wordt aanvaard. Iedereen dronk van elkaars pint, at van elkaars frieten.”

Mijn moeder schoor mijn haar in een hanenkam en vond het leuk om mijn punkvrienden over de vloer te krijgen

“In het begin was mijn vader er enorm tegen. Hij schaamde zich om met mij buiten te komen. Wat gaan de mensen zeggen? Je lijkt wel een geschoren schaap! Mijn moeder stond wel aan mijn zijde. Ze schoor mijn haar in een hanenkam en vond het leuk om mijn punkvrienden over de vloer te krijgen. Ze luisterde mee naar muziek. Toen mijn zus iets later ook punk werd, was mijn vader bijgedraaid. Onze kinderen zijn ‘gewone tieners’: ze dragen merkkledij, gaan ‘gewoon’ gekleed naar school. Niemand heeft mij verplicht om punk te worden, ik zal dat ook niet bij hen doen.”

Hoe zijn jullie elkaar tegengekomen?

Debbie De Cauwer: “In Gent zat ik op kot met een meisje van Wevelgem. Zij kwam mee naar fuiven in mijn streek, ik ging met haar naar West-Vlaanderen. In jeugdclub Ten Goudberghe in Wevelgem zag ik Marino en het was meteen koekenbak. Ik ben gestopt met studeren en ben hem naar Menen gevolgd.”

Met een punker thuiskomen… Hoe reageerde je vader, wielercommentator José De Cauwer?

Debbie: “Ik was bang voor zijn reactie. Ik had zelfs mijn Go Pass in mijn combat shoe gestoken. Als ze me gevangen zouden houden, kan ik het venster uitkruipen, naar het station lopen en toch nog in Menen geraken. Zulke waangedachten had ik! Nadat ik een foto van Marino had getoond, was de reactie niet mals. Punkers zijn autosmokkelaars, doppers en niewèèrds.Binnen een paar maanden sta je hier met hangende pootjes terug.

Marino:Die oude punker noemde hij me. Ik was 26, zij 19. Ik werd niet aanvaard. Haar vader was enorm bezig met wat de mensen over hem en zijn familie zeggen. Zijn leuze was: je bent wat de mensen denken dat je bent. En ze dachten slecht.” (lachje)

Debbie: “Mijn vader zat in de put. Zijn dochter met een punker… Dat heeft enkele maanden geduurd. Als ik nog naar huis ging, was het meestal alleen. Tot een familiefeest. Marino had zijn accordeon mee en zorgde voor ambiance. Mémé was content, de tantes waren tevreden… Sindsdien ging het beetje bij beetje beter. Nu boft mijn vader zoveel over hem dat velen denken dat Marino zijn zoon is en ik zijn schoondochter.” (lacht)

Marino: “Mijn accordeon heeft het ijs gebroken, zoals bij zovelen. Van de weerstand heb ik niet veel gevoeld, want ik ben het gewoon om het buitenbeentje te zijn.”

Debbie: “In zijn beginperiode moest hij eens optreden. Hij vond het niet meteen en toen hij aan iemand vroeg of het daar was, zeiden ze van neen. Ze kenden Marino nog niet en dachten dat hij op het verkeerde feest was…” (lacht)

Marino: “Nu roepen ze me binnen als ik ergens passeer. Marino, speel eens een liedje.

Jullie kregen vier kinderen. Was het een bewuste keuze om voor een groot gezin te gaan?

Debbie: “Toch wel. De eerste zes jaar hebben we veel gereisd: Pakistan, Thailand, Turkije… Na een fantastische reis naar Gambia wilden we het jaar erop daar opnieuw heen. Er waren helaas geen lastminutevluchten meer naar Gambia en we kozen voor een trip naar Kenia. Ook daar wilden we rondtrekken met onze rugzak, bij de lokale bevolking slapen en maximaal 25 euro per dag verdoen. Eenmaal geland, bleek dat niet mogelijk. We werden richting safari geduwd, waarbij we al 750 euro zouden moeten betalen om ons eventueel te repatriëren…”

Marino: “Een safari interesseerde ons niet. Wij wilden cultuur opsnuiven, de mensen leren kennen.”

Debbie: “Met de eerstvolgende vlucht zijn we teruggekeerd. Zes uur zijn we in Kenia geweest. Eenmaal thuis – we hadden tijd en spaargeld – fristen we ons huis op en beslisten we: het is gedaan met reizen, we gaan aan kinderen beginnen. En we zijn niet meer gestopt. In vijf jaar tijd hebben we vier kinderen gekregen.” (lacht)

Debbie, je bent manager van Marino, zowat je hele leven staat in het teken van hem. Heb je het gevoel dat je iets gemist hebt?

Debbie: “Totaal niet. Ik sta volledig ten dienste van Marino, ja, maar ik vind het de max. Mijn vader was als beroepsrenner en ploegbegeleider niet veel thuis, mijn moeder heeft haar carrière ook een beetje moeten opofferen. Ik ben niet voor vrouwen aan de haard, maar als je man een passie heeft, moet je daar achter staan. Ik vind het soms spijtig dat mensen hun passie niet kunnen volgen omdat hun partner hen niet steunt. En ik doe mijn werk echt graag: ik ben mijn eigen baas, sta constant met mensen in contact. Tot voor ik zwanger was, ging ik mee naar elk concert.”

Marino: “Ik heb dagen dat ik zes uur moet optreden. Meestal speel ik nog wat als ik thuiskom. Zoals een coureur die alle dagen op zijn fiets moet zitten om slap te blijven, moet ik mijn vingers soepel houden. Het is mijn passie. Zelfs op reis gaat de accordeon mee. Als ik al de nummers die ik ken na elkaar speel, ben ik goed voor 17 uur. Ik ben getinteld om accordeon te spelen. Ik ga niet op pensioen, ik ga door tot ik niet meer kan.”

www.marinopunk.be

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier