10.000 stappen in Kuurne: Van overal komen ze naar hier om Ezel te zijn
Kuurne is qua oppervlakte één van de kleinste gemeenten van de provincie. En toch, wie met de fiets van Kuurne naar Brussel rijdt, wil terug naar Kuurne. Daar vallen de bloemen en kussen te verdienen en willen de ezels niet weg. De dorpskern ligt aan de onderkant, aan de Leie. Toen ik er onlangs 10.000 stappen zette, ging ik van noord naar zuid. En zo begon mijn tocht in Sint-Katarina, een gehucht van Kuurne. Of liever, toch vooral van Kuurne.
Je kan jouw keuzes op elk moment wijzigen door onderaan de site op "Cookie-instellingen" te klikken."
Net voor de kerk komen er drie wegen samen. De ene komt uit Lendelede, de andere uit Heule en de derde uit Kuurne. “Dat is het driegemeentenpunt”, legt Floris Dromme uit. Al tien jaar baat hij er met zijn vrouw de broodjeszaak Noen uit. De ideale locatie als je het van passanten moet hebben. “De kerk staat in Kuurne”, zegt Floris, “maar onze zaak ligt in Heule en maakt dus deel uit van Groot-Kortrijk.”
Aan de zijkant van Noen loopt de Sint-Katharinastraat, “maar aan de overkant heet diezelfde straat de Heulsestraat”, verduidelijkt hij. “Onze voordeur ligt in de Izegemsestraat, op nummer 433, maar aan de overkant bevindt zich Sint-Katrienplein 1.”
“Daar moet je rekening mee houden als je de vuilniszakken buitenzet”, lacht Magda Vancraeynest. Ik kom haar tegen op het Sint-Katrienplein. “Je moet er ook voor zorgen dat je de juiste zakken hebt.” Ze toont me hoe het dorpsschooltje deels in Kuurne en deels in Lendelede ligt.
“Ik ben opgegroeid in Sente”, zegt ze. “Ja, we zeggen Sente, niet Sint-Katarina. Ik kom alleen in Kuurne als ik in het gemeentehuis moet zijn. Sente is altijd een heel hechte gemeenschap geweest. Een dorp van vlassers en boeren. Mijn vader was trouwens ook een vlasbewerker.” Met de tijden is er natuurlijk één en ander veranderd, geeft ze toe. “Maar er is in deze kleine gemeenschap nog altijd een volksdansvereniging en een eigen toneelgroep. En ook de Chiro houdt hier goed stand.”
Blinkende tenen
De kerk staat er nog altijd in het midden. Al sinds pastoor Debien ze in 1879 liet bouwen. Hij ondernam toen al van alles om Sente af te scheiden van de omliggende gemeenten waar het gehucht deel van uitmaakte. Hij investeerde zijn eigen centen in het dorpsschooltje, het klooster en een standbeeld van Sint-Pieter waarvan je de voeten mocht kussen in ruil voor een aflaat, om je zonden kwijtgescholden te krijgen. Aan de blinkende tenen te zien, zijn die voeten vaak gekust. In deze tijden waag je dat beter niet. Het beeld staat nu trouwens op een hoogte waar je met je lippen niet bij kan. Maar je kan Sint-Pieter ook aanroepen om van allerlei kwaaltjes verlost te geraken.
Ferdi en Marleen Naert hebben dat misschien al gedaan. Ze zijn ook aan hun 10.000 stappen bezig als ik ze tegenkom in de Sint-Katriensteenweg. Ze hoeven zich niet te haasten, ze zijn met pensioen. Ferdi is 70 en Marleen 67. Jarenlang hebben ze samen een succesvolle traiteurzaak gehad. Ze gaan vaak wandelen, voor hun gezondheid. “Ik heb het moeilijk met ouder worden”, zegt Marleen. “Ik ben de voorbije jaren een paar keer geopereerd aan mijn hoofd, wegens aneurysma’s, verwijdingen van de bloedvaten, en dat voelt toch akelig aan.” Ook Ferdi is niet gespaard gebleven. “Ik ben al eens vijf minuten dood geweest”, schampert-ie. “Complicaties bij een maagbloeding. Ik heb geluk gehad en heb me erdoor gesparteld.”
Aan café De Steenbakkerij sla ik de Pieter Vinckestraat in. Eenmaal die straat versmalt, ben je op de boerenbuiten. Nog weinig huizen te zien en des te meer akkers en weilanden. Als je als voetganger voor een zeldzame wagen moet wijken, moet je bijwijlen opletten dat je niet in een modderbad belandt. Zelfs als ik in de Stokerijstraat aan Salons Maelstede voorbijloop, hoor ik de vogeltjes fluiten. In andere tijden is dat een trefpunt voor allerlei menselijke ontmoetingen. Deel van het imperium van de bekende feestzalenmagnaat. “Vanwonterghem, meesters in mooie momenten”, lees ik op een affiche tegen een raam. Hopelijk kunnen ze daar weldra nog eens hun meesterschap demonstreren.
Kuurnse keeskoppen
Ellie Meijerink en Jack Gelens zijn ook meesters in mooie momenten. Ik kom hen tegen in de Sint-Pietersstraat. Daar wandelen deze Kuurnse Hollanders vaak. Niet in stilte. Het zijn Nederlanders. Ze tateren honderduit. Over hoe Jack samen met een buur een petitie lanceerde om te voorkomen dat een bouwpromotor maar liefst 400 woningen ging neerpoten op het veld waarover ze uitkijken. Over hun relatie ook. Ze zijn al meer dan tien jaar samen. “Ja, want Jack is niet mijn echtgenoot, hij is mijn partner”, vertelt Ellie. “Ik kwam hier wonen in 1984 toen mijn man voor het Gullegemse bedrijf Boal ging werken. Hij overleed twaalf jaar geleden in een verkeersongeval op de R8. Jack heb ik leren kennen via een datingsite. Want alleen is maar alleen, hé”, zegt ze.
Jack was ook weduwnaar. Hij woonde in Dordrecht. “Maar ik kende de streek goed, ik heb lange tijd voor Bekaert gewerkt”, zegt hij. Het klikte tussen de twee en hij kwam ook naar Kuurne wonen. Omdat ze zich er goed voelden. Jack zegt dan wel dat ook hij een ezel is, “maar voor de mensen van hier blijven we Nederlanders”, zegt Ellie. “Tja, luister naar jezelf”, reageer ik. “Je klinkt niet bepaald West-Vlaams.” Jack wijst naar haar oren. “Ze is doof.” Ellie knikt. “Ja, ik ben doof. Ik doe aan liplezen en ik heb twee hoorapparaten. In deze tijden met al die mondmaskers is dat niet makkelijk…” En er volgt weer een heel verhaal. “Ze is een avondvullend programma”, grinnikt Jack na afloop. Evengoed had hij kunnen zeggen: een achtdelige miniserie. Want er is ook het verhaal van hoe haar zoon, die in Kuurne opgroeide, uiteindelijk in China belandde om er samen met zijn Chinese vrouw de Aziatische belangen van de Waregemse firma Renson waar te nemen. “Ze woonden eerst in New Delhi, vervolgens in Bangkok en nu in Shanghai en overal ging ik geregeld op bezoek”, zegt ze. “Het gebeurde dat hij op maandag belde: O mam, ik moet naar Singapore en ik zoek nog een oppas. Kan je vrijdag hierheen komen? En dan nam ik het vliegtuig.” Altijd klaar om weer te verdwijnen, maar toch weten ze zeker dat ze hun oude dag in Kuurne willen slijten. Iedere gemeente die zo’n volk kan huisvesten, mag van geluk spreken.
De tent van God
Ook de Sint-Pieterskerk is klaar om te verdwijnen. Het gebouw is van 1971 en wil voor een tent doorgaan. Alsof God er maar even kwam kamperen. Ksaf Hennion, die er sinds 1982 diaken is, zegt dat de constructie niet toevallig piramidaal gebouwd is en tegelijk paraboloïde, of licht gebogen. “Van alle spanten die je ziet, staat er geen enkele in dezelfde hoek. En zeggen dat dit allemaal is berekend voor er computers waren. Deze kerk is gebouwd vanuit de filosofie van het Tweede Vaticaans Concilie.” De grote kerkvergadering uit de jaren 60 die de katholieke kerk bij de tijd wou brengen ofte moderniseren. “Daar zei men dat de kerk al te lang in burchten had geleefd”, aldus Ksaf. “We zijn een volk onderweg. En wat heb je nodig onderweg? Een tent. Vandaar ook die vorm.”
Vraag mij niet hoe ik plots in de Molenput beland. Een pijltje gevolgd van een wandelpad dat Ezelgem heet en opeens sta ik er te praten met Atdhe Alimaj, een jonge Kuurnenaar van Albanese origine. In plat West-Vlaams vertelt hij dat Kuurne “een heel toffe gemeente is om te wonen. Mij krijgen ze hier niet weg. Ik werk in Brussel, maar ik blijf hier wonen.”
“Het maakt niet uit van waar je komt. Wat telt, is wie je bent” – Atdhe Alimaj
Zijn roots liggen dan wel in Kosovo, maar “ik ben wel een ezel”, zegt hij. “Ik ben hier opgegroeid. Hier ligt mijn cultuur.” Hij is een door en door Kuurnenaar. Wordt hij dan ook altijd en overal aanvaard? “Ja, altijd. Er zijn weleens ouderwetse mensen die durven moeilijk te doen, maar ik trek me daar niets van aan. Mijn vrienden zijn van hier en weten wie ik ben. Uiteindelijk maakt het voor de nieuwe generatie niet meer uit van waar je komt. Wat telt, is wie je bent.”
Kunst voor het volk
Als je jonge mensen zulke gedachten hoort poneren, weet je dat de wereld nog een toekomst heeft. Kuurne heeft al lange tijd ervaring met mensen van overal, maak ik me de bedenking terwijl ik de renpaarden bij de hippodroom zie lopen. Komen ze niet voor de paarden, dan is het voor de kunst. Jos Depypere is net met een doek aan het zeulen, in de bocht waar zijn vader in 1950 zijn galerij opende. Aanvankelijk verkocht die vooral oude kunst, maar vanaf het jaar ‘68 was er ook moderne kunst te zien. Een drempel is er niet.
Jos is een volksfiguur die al jaren het bekende typetje Sepapke speelt tijdens de jaarlijkse Ezelsfeesten. Op dezelfde toon waarop hij over het voetbal of het weer praat, heeft hij het over kunst. Zo staan de Kuurnenaars er ook voor open. “Door de aanwezigheid van de galerij is er in Kuurne enorm veel belangstelling voor kunst”, zegt Jos. “Ik zou bijna durven zeggen: meer dan in Kortrijk. Daar is het kunstmuseum al jaren gesloten en tal van waardevolle werken staan er te verkommeren in de kelders.” Bij Galerie Depypere zal dat niet gebeuren. “Ik ben inmiddels 72”, zegt Jos. “Kunst is een passie. Die dooft niet.” Nu dochter Chloé een jaar geleden in de zaak stapte, is de opvolging alvast verzekerd. “Ik moet nu ook nog twintig jaar doorgaan”, schatert Jos. Eigenlijk is de man zelf een kunstwerk.
10.000 stappen
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier