10.000 stappen in Blankenberge: “De haring heeft destijds velen van de hongerdood gered”
In de reeks ‘10.000 stappen’ doet Kurt Vandemaele deze week Blankenberge aan. “Als je zoals ik graag een stapje zet en daarbij liever de platgetreden paden verlaat, dan heb je in Blankenberge niets op de dijk te zoeken. Vandaar mijn verbazing als ik in de Blankenbergse Dijk beland, wanneer ik mijn wagen in een smal straatje in deelgemeente Uitkerke achterlaat. Ooit moet Uitkerke aan de kust gelegen hebben, in een tijd dat er van Blankenberge nog geen sprake was.”
Wat Margaretha Van Constantinopel in onze contreien deed, zal me wellicht eeuwig een raadsel blijven, maar verder op mijn wandeling zal ik op een bord stoten dat de expo 750 jaar Blankenberge aankondigt en meteen al verklapt dat zij in 1270 de stadsrechten toekende aan de vissersgemeenschap Blankenberge, die tot dan toe een parochie was van Uitkerke. Uitkerke was in die dagen nog een heerlijkheid. Wanneer ik honderd stappen verder de deur open van het muisgrijze hoekhuisje waaraan een bord hangt met opschrift Het Klein Cafeetje, kan ik alleen maar concluderen dat het er nog altijd heerlijk is.
Boonen en Museeuw
Het is zondagnamiddag en het zit er vol jolige verschijningen die met de armen in de lucht aan het zingen zijn van Leef, alsof André Hazes Jr. het nummer voor hen geschreven heeft. Een man die zichzelf voorstelt als Gene, maar geen last lijkt te hebben van gêne, zit nog in rennersplunje waarin hij die ochtend wellicht zijn kilometers heeft afgemaald om een kilootje af te vallen. Een vergeefse poging, afgaand op de drank die al in de man zit. Als uitbaatster Peggy Synnaeve hoort dat ik van de pers ben, roept ze: Hou allemaal je manieren en je kleren aan. Goed voor een vuurwerk aan lachsalvo’s. Peggy vertelt dat de zaak op zondagnamiddag eigenlijk gesloten is, maar dat ze wel vaker moeite heeft om haar vele dolenthousiaste klanten buiten te steken. Zoals Miranda die intussen uit volle borst meezingt met Ze gelooft in mij, een versie die online om veel verkeerde redenen een hit zou kunnen worden. Ze hoeft het niet te zingen. Je voelt dat iedereen hier in elkaar gelooft.
“Vroeger was het cafeetje nog kleiner”, zegt Peggy, toen het vloertje nog veel authentieker was en haar man Ivan de keukenmuur nog niet had gesloopt. Annie Friete stond er toen nog achter de toog. Maar intussen is Tom Boonen er gepasseerd en maakte Johan Museeuw er al eens een tussenstop, waardoor de wielertoeristen “zodra de zon schijnt soms met 80 of 100 tegelijk binnenvallen”, geeft Peggy nog mee. Binnen, maar ze bedoelt buiten. Waar er plaats is. Hun dure fietsen kunnen ze op het binnenkoertje parkeren. Daar zijn er ook urinoirs en een wc voor de mannen. “Het toilet voor het sterke geslacht is binnen”, lacht Peggy. Daar gaan ook de dames van de Tiretten pipi doen. De Tiretten, dat is de naam van de vrouwelijke wielerclub.
Wanneer ik buitenkom, zegt een vrouw die net als ik ook benen heeft die niet kunnen stilstaan, dat de Uitkerkse Polders alle ruimte bieden om te stappen. “Zelfs de vogels gaan er te voet, of te poot moet ik zeggen, zoals de kievit, de kluut, de kleine karekiet, de graspieper en andere weidestappers.” Maar omdat ik geen vogel op de tenen wil trappen en omdat de zee roept, ga ik de andere kant uit. In de Evendijk passeer ik het huis van de Getuigen van Jehovah. Zelf spreken ze liever van de Koninkrijkszaal. Even overweeg ik om voor de grap eens aan te bellen. Al zou dat een beetje een open deur intrappen zijn. Zeker omdat de deur er openstaat. Aanbellen aan een huis waar mensen nog slapen, is veel leuker. Dat weten de Getuigen van Jehovah als geen ander.
Een huis met twee voordeuren
Wandelend valt je oog makkelijker op zaken waar je rijdend aan voorbij glijdt. Zoals het klavergroene huisje in de Ontmijnersstraat aan nummer 79 met een trapgeveltje waarin twee voordeuren zitten. Zou het voor een deurenkomedie zijn of voor mensen die gescheiden zijn van tafel en bed, en ook van voordeur? Even later komt er een koppel aan, dat al even opvallend is als het huis. De tweede deur blijkt vroeger als doorgang te hebben gefunctioneerd naar een beluik (een groep van kleine arbeiderswoningen omheen een omsloten binnenplaats, red.) dat er vandaag niet meer is. De deur is gebleven en is nu dus een soort achterdeur aan de voorkant. Villa Marie-Louise, zo heet hun huis, is gebouwd in 1932. Aan zee noemde iedereen die in die tijd een stapel stenen op elkaar kon zetten, zijn creatie een villa. De groene verf verbergt de barsten. Voor de kanten gordijnen staat een plakkaat: A home without a dog is just a house. Mank vertaald: een thuis zonder hond is gewoon maar een huis. Hun hond is een cane corse, zeggen ze. Een ras dat vroeger op Corsica werd gebruikt om de schapen te hoeden.
De vrouw heet Ilona Mees. “Ja, zoals het vogeltje”, piept ze. Zij zit in een Afghaanse jas, die de schapenhoeders op Corsica bij guur weer ook wel zullen gedragen hebben. Hij heet Roger Adams, en heeft een baard zoals de vissers er één hebben. Of zouden hebben, mochten ze nog bestaan in Blankenberge. “Ik zweet zeewater”, lacht hij. In zijn jonge jaren was hij even visser. Toen Blankenberge nog een vissersvloot had, en Roger meer haar. Hij heft zijn armen op alsof hij Jezus aan het kruis wil uitbeelden, maar eigenlijk wil hij alleen laten zien wat voor een bos haar hij had toen hij dagelijks de zee opging. “Ik was het zeuntje, de jongen die mag meegaan voor de kleine karweitjes.” Een jaar of twee, drie was hij zeeman. “Daarna ben ik façadekletser geworden”, zegt hij. “Gevelschilder”, vertaalt hij terwijl hij de druppels die aan zijn neus parelen in zijn bladgroene zakdoek kletst. Zeemannen zijn er niet meer in Blankenberge, tenzij die voor het station. Maar waarom zou je in De Zeeman gaan winkelen als je een dagje aan de kust bent? En wat zou je moeten zoeken in de buurt van het station, nu het ontwerp van Henry Van de Velde plaats heeft moeten maken voor een lelijke blikken doos.
De bourgeoisie van Blankenberge
Blankenberge heeft zoals zoveel kuststeden van zelfverminking een sport gemaakt. Maar ze hebben er wel een blok Belle Epoque bewaard, een wijk vol sensationele woningen van de toenmalige jetset die in Blankenberge de toerist kwam uithangen nog voor het begrip vakantie goed en wel was uitgevonden. Zoals elders huizen in de rij staan, staan hier kastelen vol kleur, kronkels en klasse. Een dikke eeuw later voelen die straten aan alsof enkele gangen uit het Louvre in Disneyland zijn neergezet. Je voelt mee met het Oude Stadhuis, met Hotel Manitoba, de Paravang en nog een stuk of wat andere bouwsels van weleer die elders in de stad in hun eentje de strijd tegen de lelijkheid, de weeë zoetigheid en de vettigheid moeten aangaan. Even blijf ik staan bij de lusterwinkel waar de naam van Marva nog opplakt en maak me de bedenking dat zij en die andere West-Vlaming, Will Tura, nog altijd met kop en schouders boven de concurrentie uitsteken als het op het Vlaamse levenslied aankomt. Zo dwaal ik weer af naar de buurt waar echte mensen leven.
De Indianenwijk
Achter de haven liggen de Ieperstraat, het Boezingepad en de Oudstrijderstraat in de Frontwijk van de Eerste Wereldoorlog te bekomen. In de Houthulststraat staat marinier Eddy Lenoir al 24 jaar achter de toog van Café Sportwereld.
“Nog 18 maanden en het is gedaan”, zegt hij. “Ik ga niet nog eens 9 jaar het huurcontract verlengen, als zelfs de brouwerij niet geïnteresseerd is.” Niet dat hij geen inspanningen doet. Het hele jaar door versiert zijn vrouw, Chouke, het café volgens kalendergebonden thema’s. Er is nog een spaarkas, de Frontspaarders, en op zaterdag kan je er trou-madame spelen, bollen in een gat rollen. De tafel van de 265, die tot voor kort de tafel van de 350 was, tot de vierde man naar het rusthuis verhuisde, tekent present op zondag. “Eigenlijk is dat hier het Indianenkwartier”, zegt Jacques Claeys, met zijn 83 de benjamin van de bende. “De Far West, er was toen nog niet veel gebouwd in deze wijk. En toen wij op school deugnieterij uithaalden, zei men: Er zit geen kwaad in, het is er één van de Indianenwijk.” Felix Vandenbroucke, die het later tot commissaris schopte, is 92 en zegt dat hij slechts tot het tweede middelbaar naar school is kunnen gaan. “Mijn vader is gestorven in de oorlog en ik moest het haringseizoen gaan doen op zee. Vier winters lang. Dat was hard. Maar we hebben de mensen haring leren eten. De haring heeft veel mensen gered van de hongerdood. Er zijn vandaag nog mensen die geen haring lusten omdat ze er toen te veel hebben moeten eten.” Marcel De Cock, die straks 90 wordt, gniffelt. “‘t Is waar, maar een goeie haring gaat er bij mij nog altijd in.”
10.000 stappen
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier