10.000 stappen in Beernem: “Dat landelijke zou ik voor niets willen inruilen”
Met een troef als ’t Bulskampveld is Beernem in tijden dat wandelen zowat de voornaamste ontspanningsvorm is die ons nog gegund is, een gemeente waar mensen zich graag naartoe begeven. Het was ooit anders. In tijden dat psychische problemen nog anders bekeken werden, was Beernem synoniem voor ‘het zottekot’ en ook ‘de moorden van Beernem’ bleven lang aan de gemeente plakken. Terwijl ik er natuurlijk vooral het mooie zie.
Je kan jouw keuzes op elk moment wijzigen door onderaan de site op "Cookie-instellingen" te klikken."
Ik begin mijn tocht in Sint-Joris, meer bepaald omdat ik er op de kaart een bocht zie die de miseriebocht heet. Aangezien ik met mijn wandeltochten altijd de miserie achter mij wil laten, twijfel ik niet lang. Er hangt iets lieflijks over Sint-Joris. Het helpt dat ze er het verleden niet botweg hebben uitgewist. Er is nog een krantenwinkeltje en het heeft ook een naam: ’t Sloebertje, lees ik af van het mondmasker van uitbaatster Sonja Huys.
Ze verkoopt ook breigoed en tweedehandskleren, omdat er te weinig mensen waren om van de krantenverkoop alleen te leven. “Het wordt hier meer en meer een afhaalpunt voor pakjes”, zegt Sonja. Ze maakt er een erezaak van om al die pakjes zo mooi te klasseren dat niemand lang hoeft te wachten. Ze staat al 26 jaar in haar winkeltje. “Door het internet verkoop ik minder kranten, maar neemt de hoeveelheid pakjes toe. Zolang ik maar mensen zie. Daarvoor doe ik het, voor het sociaal contact.”
Miserie, miserie, miserie
We moeten ons constant heruitvinden. Daar herinnert het standbeeld onder de monumentale ceder ook nog eens aan. De lattenkliever was een plaatselijk beroep dat door de tijd werd weggeveegd. Een mens zou zich voor minder vastklampen aan het verleden. Zoals aan de Kooldreef, met haar majestueuze bomen, die naar het kasteel de Lanier leidt. Waar pottenkijkers niet welkom zijn. Als je de andere kant opgaat, naar het water toe, kom je bij de miseriebocht. Dat is de miserie die ik zocht.
Waren de graafwerken voor het kanaal Gent-Brugge al in 1270 begonnen, echt bevaarbaar was dat water niet. In 1620 trokken paarden er trekschuiten vooruit. Toen tussen 1751 en 1754 de Oostenrijkse keizerin Maria-Theresia er massa’s manschappen aan het werk zette om het kanaal uit te diepen, beten in de bocht van Sint-Joris liefst 5.000 kanaaldelvers zich de tanden stuk op de harde ondergrond. Dat weten we doordat die lijdensweg door Bruggeling Jan Garemijn op doek werd vereeuwigd. De plek bleef een zwarte vlek voor alle binnenschippers, tot in de jaren tachtig van vorige eeuw het kanaal daar werd rechtgetrokken. De bocht van weleer is nu een natuurreservaat dat wordt onderhouden door Natuurpunt. Hier en daar kan je als wandelaar langs de beboste oevers lopen. Op andere stroken zijn schapen de grasbermen aan het afgrazen. Je zit er meteen in een andere, veel groenere en stillere wereld.
Altijd Oost-Vlaming
Marleen Clemmen doet er wat ik doe: wandelen. Ze woont 33 jaar in Sint-Joris, maar voor werk en ontspanning trekt ze doorgaans over de provinciegrens. Ze is een Oost-Vlaming gebleven zegt ze, net als haar man. “Ik vind het hier echt heel mooi en ik ben hier heel graag, maar wij zijn nooit echt ingeburgerd geraakt. Ik heb mijn man naar hier gevolgd, omdat hij werkte bij Veevoeders Depré, maar mijn sociale leven is zich altijd in Oost-Vlaanderen blijven afspelen. Mijn dochters zijn naar de middelbare school in Aalter getrokken en hebben later in Gent gestudeerd. Die keren ook niet terug.” Sara (25) is psychologe, werkt bij Pillar, een Gentse start-up die bedrijven adviseert om hun personeel gezonder te laten leven. In bijberoep is ze ook aan de slag bij De Mens, een groepspraktijk in Laarne, “en ze heeft een eigen foodblog”, zegt Marleen, glimmend van trots. “#kookvanjou op Instagram. Ja, dat koken heeft ze van mij. Maar ze kan nu al veel meer dan ik op haar leeftijd kon.”
Als ze over haar Astrid begint, die 26 is, heeft Marleen een krop in de keel. “Astrid heeft business management gestudeerd, wou altijd naar het buitenland, vertoefde een tijdje in Marseille en Amsterdam, maar in oktober is ze voor drie jaar vertrokken naar Hongkong om er te werken voor koekjesfabrikant Lotus. Ze heeft bij aankomst 15 dagen alleen in een hotelkamer in strikte quarantaine verbleven. Nu woont ze in een appartementje in een stad die ze niet kent en die ook op slot zit. Reizen in Azië, wat deel van haar opdracht zou zijn, zit er momenteel ook niet in. Even terugkeren is evenmin een optie, want dan moet ze weer 15 dagen in quarantaine.”
Altijd bezorgd
Martine Gheysens is beter ingeburgerd. Zij is op wandel met haar buurvrouw. “Dat doen we geregeld. Veel andere opties zijn er tegenwoordig niet”, lacht ze. Martine liet destijds de Kortrijkse deelgemeente Heule achter omdat haar man uit Assebroek in de streek wou blijven. Het werd Beernem. “Hij werkte bij de spoorwegen en zijn depot was in Brugge.” Intussen is hij haar ex. Martine zocht werk in de streek en bleef een leven lang actief in de zorg, als onthaalmoeder en als zorgkundige in een ziekenhuis en later in twee rusthuizen. Nu nog is ze vrijwilliger in Mariawende. Toen haar vader overleed en haar moeder op de sukkel geraakte, reed Martine iedere avond naar Heule. Maar toen haar moeder stierf, viel ook het contact met de streek weg. “Even dacht ik eraan om in het ouderlijk huis te gaan wonen. Maar mijn kinderen waren hier. Mijn oudste dochter woont nog in Beernem, mijn jongste in Aalter en de zoon is naar Merelbeke getrokken. Maar ik zie ze niet veel meer. Zo gaat dat met kinderen van tegenwoordig.” Martine maakt er zich niet druk om. Ze stapt en ze lacht: “Kijk daar, de jachthaven van Beernem. Dat heeft Heule niet.”
Beernem achterlaten
Een pijl die aangeeft dat Beernem nog 1,2 km wandelen is, leidt me over een tuikabelbrug waarvan de kabels vastzitten aan een A-vormige pyloon. Wie A zegt, moet Beernem zeggen. Beernem blijkt het oude Beernem te zijn. Goed voor wie nog oude karaktervolle woningen wil zien en het vrij imposante gemeentehuis, maar voor de rest is het er maar een dooie boel. Ja, er is nog een buurtwinkeltje en rechtover de kerk ligt er een onbemande shop met streekproducten. De vooruitgang heeft het niet zo voor sociaal contact. In een bushokje in de Parkstraat zit Joyce Dalle te wachten op de bus. Ze werkt in de thuiszorg en doet haar verplaatsingen doorgaans met de fiets. Maar het is koud en intussen donker. “Vervelend dat er zo weinig bussen zijn. Ik moet bij de dokter zijn, maar die woont in Oedelem, op 10 minuten van hier. En nu moet ik helemaal via Knesselare, een rit van 45 minuten, om daar te geraken.”
“Steden als Gent of Brussel slapen nooit. Beernem wel. Dat is een van de charmes hier”
Joyce Dalle
Joyce houdt van haar werk en van haar streek. “Het leven is anders dan voor corona. Je merkt dat de mensen je hulp meer op prijs stellen.” Joyce is 26 en heeft altijd in Beernem gewoond. Haar vriend is een Angolees uit Rotterdam. “Op dit moment hebben we een LAT-relatie. Misschien verhuis ik wel binnen enkele maanden. Ik weet het niet. Ik heb moeite om Beernem achter te laten. Hier heb ik mijn familie dicht bij me en er is hier leven, maar ook rust. In de straat waar ik woon, hoor je 9 om uur ’s avonds geen kat meer. Steden als Gent, Brussel of Antwerpen, slapen nooit. Beernem wel. En dat is een van de charmes van deze plek.”
Nooit weg uit Beernem
In de buurt van de mooie bib en het zwembad, kom ik Jozefien Blanckaert tegen. Zoals overal in Beernem zie ik aan de huizen vlaggen wapperen met de beer van Beernem erop en de hashtag eronder #VANBRNM. Mensen zijn trots op hun gemeente. Jozefien ook. Ze woont met haar gezin in Oedelem en als het van haar afhangt, gaat ze er nooit weg. “Het is dat gemeenschapsgevoel”, zegt ze. Ook zij werkt in de zorg. Ze is orthopedagoge en werkt in een woonzorgcentrum als referentiepersoon dementie en ze is ook bezig met animatie voor ouderen. Gevraagd naar de troeven van de gemeente, zegt ze eerst “de mensen” en dan “de vele evenementen, de ruimte, de natuur…”
De brug over loop ik de Armeense Tatevik Ghantarchyan tegen het lijf. De mooie jongedame mag zich nog een half jaar 29 noemen. Ze is 16 jaar geleden met haar gezin als vluchteling in België terechtgekomen. “Eerst in een huis in Waardamme dat we moesten delen met twee gezinnen uit Iran, daarna zijn we overgeplaatst naar een huis in Beernem. Het was hier super. Mijn ouders hadden niets hé. Aanvankelijk mochten ze niet werken, ze kregen geld van het OCMW. Toen ze eindelijk een job mochten zoeken, was het niet makkelijk, maar was er heel veel hulp van de mensen van hier. Daar ben ik nog altijd heel dankbaar voor. Enkele zogezegde vrienden steunden ons moeder zolang ze poetsvrouw was, maar toen ze erin slaagde om net als in Armenië ook hier haar diploma van apotheker te behalen, waren er enkelen die plots minder enthousiast waren. Maar laten we vooral het goeie onthouden,” zegt ze. Tatevik is een hippe jongedame. Zelf is ze nog altijd zoekend. “Ik ben snel van huis weggegaan. Ik wou zelfstandig zijn. En dat was niet altijd even simpel. Nu heb ik werk in een kleerwinkel en ik kan mijn rekeningen betalen, dus je hoort me niet klagen.”
Bij warenhuis Alvo tref ik twee jonge vrienden aan: Rossi Wielfaert en Yoran Eecloo. Ze zijn net chips gaan kopen en iets om te drinken. “Om een beetje te chillen”, lacht Yoran. Rossi zit in het eerste jaar geschiedenis aan de universiteit van Gent. “Dat wil zeggen dat ik nu vooral achter mijn scherm zit.” Yoran zit in het laatste jaar bouw in het middelbaar. “We kennen mekaar al ons hele leven”, zegt-ie. “We BMX’en samen. Jammer dat er hier geen skatepark is.” Rossi haalt de schouders op. “Nee, we hebben niet wat ze in de stad hebben. Maar dat landelijke hebben zij daar niet. En dat zou ik voor niets willen inruilen.” Rossi is op eigen houtje gitaar beginnen leren tijdens de lockdown. “En dat valt eigenlijk best mee. Wie weet speel ik vroeg of laat wel in een band… als dat weer kan.”
10.000 stappen
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier