‘Not everything that counts can be counted. Not everything that can be counted counts.’ Aldus een wijze man. Niet Einstein himself, dan wel de einstein bij wie ik de voorbije jaren als leerling-tovenaar mocht meelopen op de academie. Al even wijs als Einstein, met een gelijkaardige charmante ‘coupe sage et sauvage’. Al vroeg ontdekte hij, bandeloze dromer, dat onderzoeken véél leuker was dan antwoorden vinden. Net als zijn haren liet hij zijn gedachte-experimenten het liefst rock-‘n’-rollgewijs alle kanten opschieten. Omdat hij overtuigd was dat rationele logica ook maar ‘een’ weg was, tenslotte. Hij gedijde het best in een chaotische habitat, steeds op zoek naar wat schoonheid en troost konden zijn. Naar wat mensen tot mensen maakt. Liefst zo ver mogelijk verwijderd van staafdiagrammen, draaitabellen of – erger nog – het spook der bureaucratie. Ondanks zijn aversie tegen wiskundige formules vond mijn meester-tovenaar een geheel eigen relativiteitstheorie uit en kende hij als geen ander de formule voor een gelukkig leven. Het levenselixir school volgens hem in de aanvaarding dat de droefheid zou blijven duren. Tot in de deprimerende eindeloosheid van een priemgetal. Bij momenten dreigde een melancholisch randje zijn zicht te vertroebelen, als een zware middelloodlijn door zijn leven. ‘Tenzij,’ zo counterde ik, ‘…de schoonheid hem zou redden.’ En toen ik mijn meester bij zichzelf hoorde mijmeren: ‘Als het enige alternatief voor ouder worden, ophouden met leven is…’, vulde ik hem wijselijk aan: ‘…dan kun je alleen nog je zegeningen – excusez le mot – tellen.’
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier