Karretje
Jan Devriese leeft tussen deadlines. De Brugse stukjesschrijver maakte 45 jaar geleden zijn allereerste artikel, toevallig (of niet?) voor deze krant. Na een lange omzwerving is de cirkel rond en de pen weer thuis. Elke twee weken zal Jan hier wat woorden in een meer dan aanvaardbare volgorde zetten. Hij wisselt af met Laura Schuyesmans, die leeft met een deadline.
Allemaal goed en wel, die gouden WK-medailles van Kopecky, maar mijn favoriete Lotte is en blijft Raoul Lambert. We zijn allen kinderen van onze tijd, en mijn tijd was er een van splijtende demarrages op het voetbalveld, en verwoestende atoomschoten en inworpen van tachtig meter ver. (Het kan iets minder zijn geweest, zo breed was dat plein op de Klokke nu ook weer niet, en er is over mijn herinneringen een weldadige mist van kinderlijke wensdromen neergedaald.)
Maar los daarvan: wat een wielerfeest, die wereldkampioenschappen, daar in Glasgow. En dan heb ik het niet over dat tevoren weggehoonde parcours van de wegrit, waarop zich een memorabele titanenstrijd ontspon, met een prachtige, onweerstaanbare winnaar. Ik heb het over het baanwielrennen, in de Sir Chris Hoy Velodrome. Waar de reguliere wedstrijden en die van de G-sport elkaar gewoon afwisselden.
Voor topprestaties heb je geen twee bruikbare benen nodig. Wel een groot hart
Dat was van een ontroerende vanzelfsprekendheid. Na verloop van tijd vergat je dat je plots weer naar een race tussen mensen met een beperking zat te kijken. Wat je zag, waren atleten die het tegen elkaar opnamen, en daarin tot het uiterste gingen. En daarbij massaal werden toegejuicht, door een bomvolle zaal. Zoals het eigenlijk hoort, zoals je het graag altijd zou willen: dat niet de beperking, maar de prestatie wordt gehonoreerd. Dat er niet langer meesmuilend wordt gezegd: ‘Goed gereden, voor iemand met maar één been.’ Vaak door iemand met twee benen, die deze hooguit gebruikt om er broekspijpen mee te vullen.
In het vijfde studiejaar had ik een meester in een karretje. Hij kwam de klas binnengereden en hees zich op zijn speciale meestersstoel. Vanop die stoel gaf hij les. Het bord gebruikte hij spaarzaam, en afwissen was een taakje voor de kinderen — een gegeerd taakje, we stonden te springen om het bord te mógen afwissen. Na een paar weken zagen we zijn karretje al niet meer. We zagen enkel nog de meester. Hij kon prachtig vertellen, heel mooi zingen— en orgelspelen, in de kerk — en had een groot hart, voor iedereen, maar vooral voor wie het in de klas wat moeilijker had.
Na het eerste trimester verhuisden we, en kwam ik in een andere stad in een klas terecht waar de meester niet in een karretje zat en weleens een oorveeg uitdeelde, of een bordenwisser wierp. Niet om aan te duiden wie het bord mocht afwissen. Wel omdat hij geen groot hart had, en al zeker niet voor wie het in de klas wat moeilijker had.
Voor topprestaties heb je geen twee bruikbare benen nodig. Wel een groot hart. En honderd gram hersenen.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier