Lien Vansteenbrugge vertelt over haar leven in Tielt.
Een jaar geleden voegde zich een nieuw lid bij ons vriendengroepje. We leerden hem kennen in ons stamcafé, waar hij in het begin onopvallend aan de hoek van de toog ging zitten om af en toe een woordje te wisselen met de barman. West-Vlamingen mogen dan wel een vriendelijk ras zijn, terughoudend zijn ze ook. Beetje aftasten, beetje kat uit de boom kijken, beetje het vlees in de kuip voelen.
De jongeman is niet van hier en spreekt vooralsnog weinig Nederlands, laat staan West-Vlaams. Maar het ijs brak en al gauw ruilde hij zijn hoekje in voor een meer prominente plaats op de cafévloer. Tegenover zijn exotisch verleden van verre landen en omzwervingen steken onze geboren en getogen onder de kerktorenlevens nogal vaal en doordeweeks af. Maar dat spreekt hij tegen. Na enkele jaren in ons belgenlandje kan hij zich nog steeds verbazen over de kleine dingen die een volk een volk maken en voor een buitenstaander ronduit buitenaards lijken.
“We legden hem het maatschappelijk nut uit van schijnbaar veel te zeggen”
Zo vertelde hij dat het hem van in het begin was opgevallen dat elke zin van de gemiddelde West-Vlaming alleen lijkt te bestaan uit een eindeloze reeks variaties op ‘ale ma ba ja how zeh’ en dat elke zin, vraag of uitroep steevast eindigt met é. Voor hem een hoop nietszeggende klanken, voor ons een vanzelfsprekendheid waar we ons niet eens bewust van waren.
En inderdaad, sinds hij ons hierop attent maakte, hoor ik het ook bij mezelf en anderen. Constant, de hele tijd, aan de lopende band, om gek van te worden. We legden hem het maatschappelijk nut uit van schijnbaar veel zeggen zonder echt iets te zeggen, met succes. Het West-Vlaams blijft moeilijk voor een inwijkeling, maar met ‘ale ma ja how zeh é’ kan hij alvast iedereen accentloos verschalken.
Opinies
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier