Pterodactylus

© Pixabay
Stephanie Rogeau
Stephanie Rogeau Medewerker KW

Ze wonen allebei in Kortrijk en delen een liefde voor het goede leven en schrijven. Verder hebben onze twee columnisten weinig gemeen. Wekelijks geven ze hier een inkijkje in hun uiteenlopende levens. Deze week is dat Stephanie Coorevits (37), auteur, psychologe en televisiemaakster.

Afgelopen weekend ging ik naar het balletoptreden van mijn vijfjarige nichtje. Naast een paar heel schattige dansjes waar ze als smurfje het beste van zichzelf gaf, traden ook de oudere meisjes op. Tussen al die ranke, elegante ballerina’s viel er me eentje in het bijzonder op. Ze had niet de standaardmaten die je van een danseres zou verwachten maar ik kon niet stoppen met naar haar te kijken. Ze was zonder twijfel een van de besten in haar groep en gooide haar benen zo hoog in de lucht dat, mocht ik haar proberen na te doen, het me op een paar zeer pijnlijke en langdurige revalidaties zou komen te staan. Ze leek zo goed in haar vel te zitten, dat ik me afvroeg waar ze in godsnaam dat zelfvertrouwen vandaan haalde. Niet per se omdat ze niet de standaardmaten had, wel omdat ik door naar haar te kijken, besefte dat vrouwen meestal geleerd worden om zichzelf toch voor minstens tien procent te haten. Ongeacht hoe goed je eruitziet, jezelf afbreken vormt een cruciaal onderdeel van de vrouwelijke gedragscode.

Geen sprake van dat mijn prachtige nichtje zal opgroeien vol twijfel

Ik maak me er ook schuldig aan. ‘No way dat ik nog in badkledij op het strand ga liggen, ze zullen me terugslepen naar de zee’ en ‘Nog een paar jaar en mijn bovenarmen hangen zo los dat ik kan solliciteren voor de rol van Pterodactylus in de volgende ‘Jurassic Parc’’, zijn een paar van mijn slagzinnen. Mannen hebben een andere gedragscode. In de badkamer streelt mijn lief teder over zijn buikje, knipoogt schalks naar zichzelf in de spiegel en zegt plechtig: ‘Dit alles is van jou, schat. Hoeveel geluk heb jij?’ Vrouwen zeggen zulke dingen nooit over zichzelf. Neen, wij wachten tot we van iemand anders horen dat we mooi zijn. En dan nog worden die complimenten met de grootst mogelijke scepsis ontvangen.

Dus terwijl ik daar in de Kortrijkse schouwburg naar mijn prachtige nichtje kijk, voel ik een soort van opstandigheid in me opkomen. Geen sprake van dat zij zal opgroeien vol twijfel en zelfhaat, wachtend tot iemand anders haar de toestemming geeft om zichzelf mooi te vinden. Het is aan ons, de mama’s, oudere zussen, tantes en oma’s om die gedragscode te herprogrammeren zodat, wanneer mijn nichtje over veertig jaar in de badkamer staat, ze liefdevol over haar zwabberende onderarmen kan strelen en kan zeggen tegen haar lief: ‘Ben ik niet de mooiste Pterodactylus die je ooit hebt gezien? Hoeveel geluk heb jij?