Goede vrienden

© Pixabay
Stephanie Rogeau
Stephanie Rogeau Medewerker KW

Ze wonen allebei in Kortrijk en delen een liefde voor het goede leven en schrijven. Verder hebben onze twee columnisten weinig gemeen. Wekelijks geven ze hier een inkijkje in hun uiteenlopende levens. Deze week is dat Stephanie Coorevits (37), auteur, psychologe en televisiemaakster.

Of ik misschien zin had om een paar uurtjes op mijn vierjarige neefje te passen, was de vraag van mijn zus. Dat had ik zeker, want ik weet niet hoe het bij jou zit maar de afgelopen twee weken was ik wat down. Kleine jongetjes die vermoord worden, energiefacturen zo hoog dat je een lening moet aangaan om ze te betalen, coronagolf nummer 760.000… Een middag met mijn goede vriend César zou wel eens hét antigif kunnen zijn tegen al die negativiteit. Ik noem hem mijn vriend omdat wij, ondanks het substantiële leeftijdsverschil, heel veel gemeen hebben: onze lievelingskleuren zijn donkerblauw en groen, we houden van puzzelen en we leven beiden om te eten. Dus stelde ik voor om samen naar de markt te gaan. Hij wist niet onmiddellijk wat ik bedoelde maar toen ik vertelde dat het een verzameling van eetkraampjes was, was hij onmiddellijk verkocht.

Eerste stop was uiteraard de snoepkraam (we hebben onze prioriteiten goed op een rij). Hij mocht kiezen en kreeg als beloning een snoepje toe. De toon was gezet, de sfeer zat goed. Daarna gingen we richting eierkoekenman. Zeven eierkoeken in de zak, één in de hand. Vervolgens kochten we vis, clementines en als laatste hielden we halt bij het kippenkraam. Ik had zijn kleine handje in de mijne toen hij zijn krullenbol in zijn nek gooide en diep de geur van gebraden kip inhaleerde. We keken elkaar aan en glimlachten zwijgend. Want zo gaat dat tussen goede vrienden; woorden zijn vaak overbodig.

Terwijl we midden op de markt aan het dansen waren, bedacht ik dat het leven heerlijk kan zijn

Over de vraag of we samen nog iets zouden gaan drinken, moest hij niet lang nadenken. Zolang er appelsap was, was het voor hem allang goed. We namen plaats aan een tafeltje in de winterzon en wachtten op onze drankjes. Bijna hadden de duiven roet in het eten gegooid door onze borrelnootjes te pikken maar gelukkig had ik César aan mijn zijde. Duiven wegjagen is namelijk zijn specialiteit. Met zijn armen wijd stormde hij op de pretbedervers af, onderwijl vervaarlijke gromgeluiden makend. Onder het genot van een drankje, praatten we over de dingen des levens: hoe erg het is dat, als je doodgaat, je niet meer kan eten maar alleen nog maar een beetje kan ademen (zo stil dat je het in feite niet hoort), de kleur van een lijk en ook waar ze je dan precies bewaren, als je voor eeuwig gaat slapen. Hij had wat ergonomische bezwaren over het openbreken van beton, telkens iemand er het bijltje bij neergooide maar leek gerustgesteld te zijn toen ik hem vertelde dat een put delven in gras niet zo’n zwaar karwei is.

Daarna was het tijd om naar huis terug te keren. Er moesten namelijk nog puzzels gemaakt worden. Hij klemde mijn hand stevig in de zijne en cirkelde rond zijn as, mij meetrekkend. En terwijl we daar, midden op de markt aan het dansen waren, bedacht ik dat het leven heerlijk kan zijn. Zolang we het tenminste maar af en toe door de ogen van een kind kunnen beleven.