Bos onder de wereld

© Pixabay
Siel Verhanneman

Ze wonen allebei in Kortrijk en delen een liefde voor het goede leven en schrijven. Verder hebben onze twee columnisten weinig gemeen. Wekelijks geven ze hier een inkijkje in hun uiteenlopende levens. Deze week is dat Siel Verhanneman (32), auteur en dichter.

Niets zo gênant als een podcast waar je in zo’n grote opnamemicro moet toegeven dat je geen rijbewijs hebt. Maar ik werd uitgenodigd bij Tweespraak en een van de vragen was de volgende: wat stel je voortdurend uit waarvan je weet dat het belangrijk is? Ik heb de slechte gewoonte altijd en overal eerlijk te zijn, dus nu weet iedereen die naar de opname luistert én dit magazine leest dat ik alles te voet of met de fiets doe. Bij Tweespraak worden, zoals de naam doet vermoeden, twee mensen die niks met elkaar te maken hebben samen naar de studio uitgenodigd om een tiental vragen te beantwoorden. Zo werd er onder andere gevraagd naar mijn ‘kleine gelukjes’ en dat deed me denken aan hoe ik tijdens het wandelen met mijn kindje altijd zoek naar straten, huizen, geuren en geluiden die me doen geloven dat ik me op een andere plek dan Kortrijk bevind. Die ene straat achter het Astridpark waar ik me in Gent voel, pleintjes die misschien Berlijn kunnen zijn of als de zon goed zit en ik hoor gekletter van bestek in huisjes waar het raam openstaat bij mij in de buurt, denk ik altijd aan onze reis in Sevilla.

Ik voel de schouders van de bomen duwen

Mijn gesprekspartner was Louis Dejaeger, die met zijn architectenbureau onder andere voedselbossen ontwerpt. Voor de aanleg en groei van bossen hebben we niks van pesticiden nodig en hij had het over kastanjes, fruit en zelfs eetbare bladeren. Als we op verschillende plekken voedselbossen planten, helpen we het klimaat daar enorm mee vooruit. Het klinkt zo eenvoudig, dus ik begon (letterlijk) meteen op mijn honger te zitten: laat die bossen maar komen. Ik hing aan Louis zijn lippen, zeker toen hij plots zijn arm strekte naar de betonnen parking naast de studio en de woorden uitsprak: als we hier nu twintig jaar niks meer aan doen, groeit daar sowieso een bos overheen. Het beeld laat me sindsdien niet meer los. Dat onder ons de natuur ongeduldig zit te wachten tot wij haar eindelijk wat rust gunnen. Ik wandel in huis, door de keuken, de living. Op weg naar het werk. In het museum. Ik voel de grond onder mij haast trillen met bos. Ik voel de schouders van de bomen duwen. Ik zie kleine barstjes in marmeren vloeren.

Maar een paar dagen terug passeerde ik met de trein die me vanuit Brussel terug naar huis voerde een recyclagepark. Daar lag een enorme berg aan zilveren, metalen schroot te wachten. De zon stond hoog en weerkaatste zichzelf in de materie tot alles bijna wit aan het blinken was en ik… ik vond het prachtig. Dat onder deze hoop aan glimmend afval, die hopelijk een nieuwe bestemming zou krijgen, hier en daar al een stronk, een stam aan het duwen was, ontroerde me. Ik gniffelde in mijn mondmasker en supporterde in stilte voor het bos onder de wereld.