Hubert Hutsebaut: “Of ik opnieuw wielrenner zou worden? Nee, nooit”
Je mag hem gerust dé eendagsvlieg van de wielersport in de 20ste eeuw noemen. Hubert Hutsebaut, een onbekende West-Vlaming met bril en ongeschoren benen, won op 25 maart 1972 de E3 Prijs Harelbeke voor Eddy Merckx en Walter Godefroot. Verrassend genoeg stopte hij enkele maanden later met koersen. Bijna een halve eeuw later blikt Hutsebaut, 72 intussen, in een zoveelste interview terug op de dag die hem voor eeuwig naar de geschiedenisboeken heeft geloodst. “Als ik mijn leven mocht herdoen, zou ik nooit meer beroepsrenner worden.”
“Ik word ambetant van deze situatie. Je kan nergens naartoe, hé. Normaal bezoek ik veel bejaarden, mensen die ik goed ken, maar dat is nu niet mogelijk. Wandelen en fietsen doe ik wel nog. Naar Lendelede vooral, waar ik opgegroeid ben. Voor de rest moeten we thuis blijven. Of het zou moeten zijn dat mijn vrouw en ik vlees en brood gaan kopen. Normaal gaan we om de veertien dagen winkelen. Nu is het al vier weken geleden. We proberen om zo weinig mogelijk in contact met andere mensen te komen. De mensen die ik normaal bezoek, bel ik nu op. En hier thuis heb ik wel wat werk op het land. We doen nog veel zelf, zoals aardappelen planten. (glimlacht) Ik kan me wel bezighouden.”
Hubert Hutsebaut is er intussen 72 en weinig doet hem nog herinneren aan de tijd dat hij coureur was. Bijna 60 jaar geleden zag het er ook niet naar uit dat de jonge Hubert ooit in een wielerpeloton terug te vinden zou zijn. “Koers, dat zat niet in de familie. Maar vanuit Lendelede fietste ik met enkele dorpsgenoten wel elke dag naar mijn werk in een meubelfabriek in Izegem. Ik bleek dat nog redelijk goed te doen en dus vroegen ze mij waarom ik niet begon te koersen. Graag, maar het mocht niet van thuis.”
Maar Hutsebaut begon toch te koersen. Een veelwinnaar was hij echter niet. “Ik had geen sprint en moest alleen aankomen. Als ik drie koersen op een seizoen won, was het veel. Uiteindelijk ben ik in 1968 beroepsrenner geworden. In een witte trui, want een ploeg had ik niet. In mijn eerste twee wedstrijden bij de profs werd ik meteen tiende en vierde. Briek Schotte, ploegleider bij Flandria, stelde me meteen voor om naar zijn ploeg te komen. Een maandwedde kreeg ik niet. Een trui en een broek, daar moest ik het mee stellen.”
Grote namen
Drie seizoenen zou Hutsebaut voor de ploeg van het bekende fietsenmerk uitkomen. Plots was hij ploegmaat van ronkende namen als Erik en Roger De Vlaeminck, Luc Leman, Walter Godefroot en Jean-Pierre Monseré. Maar gelukkig werd hij daar niet van. “Altijd opnieuw moest ik voor hen rijden, nooit voor mezelf. En als ik dan eens voorop raakte, kwamen ze zelf achter je aan. Nu is dat helemaal anders, maar toen was dat de gewoonte. In Roeselare reed ik eens met vier man weg. Monseré was ook mee en vroeg of ik voor hem wilde rijden. Daarop antwoordde ik: wat kan ik daaraan verdienen? Hij wilde echter niet betalen, dus reed ik voor mezelf. Gevolg: ik werd vierde en hij won.”
Hutsebaut is nu helemaal op dreef. “Tijdens een koers in Bavikhove raakten we met zowat 20 renners voorop. Briek Schotte kwam zeggen dat ik de sprint voor Leman moest aantrekken. Eén probleem: die had de koers al aan Patrick Sercu verkocht. Met als gevolg dat Sercu won, Leman tweede werd en ik als 17de finishte. Schotte kwam na afloop van zijn oren maken, maar ik kon daar toch niets aan doen? Dus zei ik: de volgende keer dat ik de sprint moet aantrekken, zal ik voor mezelf sprinten. Ze waren niet eerlijk, die grote namen. Als ik ze moest laten voorgaan, verdiende ik niets, maar ik moest ook kunnen leven, hé. Toen ik Monseré een tijdje later – hij was intussen wereldkampioen op de weg geworden – in het criterium van Oostrozebeke in de sprint voor de vierde plaats klopte, was het helemaal gedaan met mij. Het jaar erna reed ik niet meer voor Flandria.”
Voorstel van Merckx
In 1971 volgde dan maar een overstap naar het bescheiden Goldor, een Leuvens biermerk. “In die ploeg was het ieder voor zich. Bij Flandria was er altijd wel een grote naam voor wie ik moest rijden, terwijl ik nu mijn eigen gang kon gaan als ik in de kopgroep zat. Die manier van koersen lag me veel beter.” Hutsebaut won prompt een rit in de Vuelta en reed zich in de gunst van de grote Eddy Merckx. Die wilde hem als helper bij Molteni. “Maar dat voorstel heb ik geweigerd. Ik zou 10.000 frank (nu 250 euro, red.) per maand krijgen, hetzelfde als bij Goldor-IJsboerke. Zo vet was dat dus niet om voor die mannen te knechten, dus ben ik maar bij Goldor gebleven. Dan kon ik voor mezelf blijven rijden.”
Maar zelfs aan die 10.000 frank zat een geurtje. “Wist je dat het, toen het geld op mijn rekening gestort werd, slechts om 8.500 frank bleek te gaan? Ik heb meteen gebeld naar Firmin Verhelst, mijn ploegleider, en vroeg hem hoe dat kwam. Dat is de RSZ (sociale bijdrage, red.), antwoordde hij. Dat betaalden wij, renners, dus zogezegd niet. Met als gevolg dat ik, toen ik op mijn 60ste met pensioen wilde gaan, nog vier jaar langer ben moeten blijven werken. Kort samengevat heb ik dus 50 jaar lang afgedragen, want toen ik beroepsrenner was, ging ik tijdens de wintermaanden ook werken. Ik hoop voor de jongens die nu koersen, dat ze meer verdienen dan wat ik verdiend heb. Ik heb mijn hele leven geleefd van het geld dat ik niet uitgaf. Begrijp je wat ik bedoel? Ik ben intussen 45 jaar getrouwd, maar de eerste vijf jaar hadden we geen auto. Daarna heb ik 40 jaar lang met dezelfde wagen rondgereden. Ik heb altijd zonder enige luxe moeten leven en heb het in mijn leven niet gemakkelijk gehad.”
Niet gesproken met Godefroot
Toch moet Hutsebaut ook in de 21ste eeuw nog het ene na het andere interview geven. Daar is maar één reden voor: zijn overwinning op 25 maart 1972 in de E3 Prijs Harelbeke, de dag waarop een onbekende West-Vlaamse renner met bril en ongeschoren benen Walter Godefroot en Eddy Merckx in een sprint met drie het nakijken gaf. Spontaan komen tal van herinneringen naar boven als we Hutsebaut erover aanspreken. “Er reden enkele renners voorop, maar net voor de Kruisberg zijn Wilfried David en ik naar de kopgroep kunnen rijden. Op de Tiegemberg sprong Godefroot weg. In Vichte kwam Firmin Verhelst naast mij rijden. Hij zei dat ik in de tegenaanval moest gaan. Ik heb gedemarreerd en op de E3-Brug – de autosnelweg lag er toen wel nog niet – is Eddy Merckx komen aansluiten. Alleen voelde ik dat hij niet doorreed. Ik dacht: allez, zo’n topper, dit kan toch niet?“
Het kon wel. “Omdat ik zo doorreed, was Merckx verplicht om ook af en toe over te nemen. Zo zijn we net voor de plaatselijke ronde bij Godefroot gekomen. In de sprint ben ik van ver aangegaan. Merckx ging erover met Godefroot in zijn wiel. Ik pikte weer aan en besefte plots dat ik sneller kon. Ik begon door te spurten en won. Achteraf heb ik gehoord dat Merckx in de slag zat (een afspraak maken waarbij geregeld wordt dat er iemand mag winnen en de andere(n) die hem daarbij helpen daarvoor betaald worden, red.) met Godefroot. Neen, dat heeft hij nooit toegegeven, maar Godefroot had dat jaar nog niet gewonnen en op oude tv-beelden kan je nog altijd goed zien hoe verwonderd Merckx in de sprint was toen hij achter zich keek naar waar Godefroot bleef.”
“Na afloop heb ik enkel nog contact met Godefroot gehad. Hij zei: als we gesproken hadden, zou dit niet gebeurd zijn. Waarop ik antwoordde: het was niet ik die moest spreken. Ik kende Godefroot nochtans goed. Bij Flandria had ik meerdere keren voor hem moeten rijden. Het was een eerlijke mens. Er waren andere grote namen die dat niet waren. Je moest dan wel voor hen rijden, maar je kreeg er niets voor in de plaats.”
Chance op ‘t Zand
Drie dagen na zijn memorabele zege zette Hutsebaut de kers op de taart door met de Elfstedenronde in Brugge nog een semiklassieker aan zijn palmares toe te voegen. “Net voor de finish op ‘t Zand reden alle coureurs uit de kopgroep verkeerd, omdat ze de auto’s van de organisatie waren gevolgd. Twee renners
volgden wel de juiste route: ik en Willy Van Neste, die in mijn wiel zat. Ik heb meteen gedemarreerd en kon zo opnieuw winnen. Chance noem ik dat. Ik kon mee met de goeie coureurs, maar ik zal niet zeggen dat ik die goeie coureurs altijd kon kloppen. Normaal zelfs niet. Om een koers te winnen, moest je soms wat geluk hebben. Zeker vroeger. Je moest in de slag zitten. Ik kon dat niet, want ik had het geld niet om de koers te kopen.”
Een half jaar later was Hutsebaut geen renner meer. “Ik sukkelde al een tijdje met mijn bloeddruk. Elk jaar werd dat erger. En er was het financiële verhaal natuurlijk. Ik stond op trouwen. Als je een gezin hebt, moet je zorgen dat er geld in het laatje komt. Dus ben ik weer naar de fabriek gegaan om te werken. Eerst de dagshift, daarna in ploeg. Dan verdiende je meer. Later ben ik toezichter in het containerpark geworden. De koers was toen al lang verleden tijd.”
Hutsebaut kijkt met gemengde gevoelens terug op de korte periode in zijn leven die van hem haast een bekende Vlaming maakte. “Als ik mijn leven mocht herdoen, ik zou nooit meer beroepsrenner worden. Ik zou bij de liefhebbers blijven koersen en voor mijn plezier rijden. Ik heb te veel meegemaakt in die vier jaar. Op menselijk vlak. Er waren profs die menselijk waren, maar er waren er ook heel veel die dat niet waren.”
Nieuwe roeping na zijn wielercarrière: acrobaat p>
De voorbije decennia verwierf Hubert Hutsebaut in Vlaanderen voor nog een andere kwaliteit van hem bekendheid: als acrobaat. Zijn artiestennaam: Don Umberto Hutsebolino. “Op oudejaarsavond had ik zo iemand eens aan het werk gezien. Ik zei tegen mijn vrouw dat het leuk zou zijn als we in de toekomst zo iemand eens kunnen uitnodigen om een show te geven. Het probleem was dat we dat niet konden betalen, dus heb ik het maar zelf gedaan. Drie maanden lang heb ik geoefend tot ik een fiets met het zadel op mijn hoofd recht kon houden. Daarna heb ik jarenlang hier en daar een optreden gegeven. Reclame heb ik er echter nooit voor gemaakt. Maar als ik gevraagd word en tijd heb om vooraf wat te oefenen, ben ik nog altijd beschikbaar. Met veel plezier.” p>
Het beste van KW
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier