Maak een account aan en switch eenvoudig tussen jouw favoriete magazines

Het verhaal van Flandria: hoogdagen en verval van legendarische wielerploeg

© foto Koers, Museum van de Wielersport
Frank Buyse
Frank Buyse Senior writer

Flandria was van 1959 tot 1979 jarenlang een begrip in de internationale wielerwereld. Het West-Vlaamse team won klassiekers, wereldtitels, de Giro en de Vuelta. Auteur Filip Osselaer brengt in het boek ‘Het verhaal van Flandria’ het relaas van de successen en het uiteindelijke verval vanuit de buik van het peloton en de familie Claeys van de fietsenfabriek in Zedelgem. Wij selecteerden enkele beklijvende passages over Freddy Maertens, Jean-Pierre Coopman en Michel Pollentier en wisselden die af met enkele passages over het rijke verleden van het bedrijf.

“Dat was een verschrikkelijk goede ploeg, als je daar nu op terugkijkt”, zegt gepensioneerd sportjournalist Robert Janssens. “Het heeft ook lang geduurd. Twintig jaar is echt lang en wat ook zo speciaal is: ook al had Pol Claeys telkens opnieuw een andere cosponsor gevonden, niemand had het ooit over die merken. Iedereen sprak over Flandria. Zo simpel was het. De mannen in het rood, dat waren de mannen van Flandria. Flandria betekende zoveel, met al die topcoureurs samen, jaren aan een stuk, met Maertens, Pollentier, Demeyer. Dat waren de beste renners die er waren, nu zou zo’n ploeg Visma zijn of Quick-Step. Tegelijk was Flandria de belichaming van de typisch Vlaamse cultuur, een cultuur van doe-maar-gewoon-en-zie-niet-om. Een cultuur van coureurs die maar één ding wilden doen, die maar één ding vroegen en dat was: koersen, koersen en koersen. Twintig jaar lang was Flandria de ruggengraat van dat oer-Vlaamse leven van kermiskoersen, van de koers in al die dorpen. Flandria was een begrip.”

1. Een wenende Freddy Maertens

Het podium van het WK in 1973: Freddy Maertens, Felice Gimondi en Luis Ocaña. (foto AFP)
Het podium van het WK in 1973: Freddy Maertens, Felice Gimondi en Luis Ocaña. (foto AFP) © – AFP via Getty Images

1973. Nog even doorzetten, voor zichzelf – ja, voor zichzelf en voor zijn ploeg, zijn werkgever – voor Flandria en Pol Claeys, zijn baas. Ze zullen blij zijn in West-Vlaanderen, ze zullen Freddy morgen vieren op de hoofdzetel in Zedelgem, als hij wereldkampioen is, samen met Carine en wie zal daar allemaal nog meer bij zijn? Over enkele maanden gaat hij trouwen met zijn lief, ze zijn nog jong, dat weten ze wel, hij is 21 en Carine 18 – maar wat kan hun dat schelen, de toekomst lacht hun toe. Niets zal hen tegenhouden, wat zou hen tegenhouden? Ze gaan het maken in het leven. De kranten zullen er morgen vol van staan – die sprint zal nog tien keer, wat zeg ik: twintig keer, besproken worden. Wees daar maar zeker van.

Daar is verdorie Gimondi! Gimondi, verdomme! Wat doe jij hier? Is dat een duw die Freddy voelt?

Freddy houdt even in, hij en Gimondi zitten schouder aan schouder, nog tien meter, daar ligt de finish, daar wordt iemand wereldkampioen, daar verliest iemand, een meter nog.

Freddy wordt tweede. Gimondi wint. (Ocaña is derde, Merckx vierde)

Er is geen Belg die de regenboogtrui mag aantrekken. Freddy trilde op zijn benen. “Hij plofte zich neer op de passagierszetel”, vertelt Aimé, “en hij begon te huilen als een klein kind. Hij kon maar niet geloven dat hij geen wereldkampioen geworden was.”

2. Tapijten uit Wielsbeke, verf uit Heule

Flandria Wasmachines werd in 1974 sponsor van de ploeg van Pol Claeys, de man van Flandria – fietsen, bromfietsen, grasmaaiers. Pol Claeys had zijn slag geslagen. Hij had een firma met dezelfde naam als sponsor binnengehaald: de witte – Belgische – truitjes reden in 1974 met Flandria op de borst, alleen was dat niet het merk van Pol zelf.

De Franse ploeg heette voluit Merlin-Plage-Shimano-Flandria (Flandria was dat jaar de sponsor van twee ploegen, red.). De truitjes waren rood, met op de borst en in de mouwen een vleugje wit. Flandria stond met kleine letters afgedrukt – de bekende kleine letters zoals die al jaren in het peloton bekend waren, met netjes erboven in het zwart: A. Claeys.

“Mijn vader was een crack in het vinden van cosponsors”, vertelt Aimé junior. De bedrijven die ook op de truitjes stonden, waren vaak – net als Flandria – ontstaan in West-Vlaanderen en waren vervolgens ook groot geworden. “Noem ze maar op”, zegt Aimé. “Lano van de tapijten uit Harelbeke, De Clerck van de verf uit Heule, Confortluxe van de meubelen uit Wervik, West-Vlaams Vleesbedrijf van het vlees uit Ingelmunster, Beaulieu van de tapijten uit Wielsbeke. En dan waren er nog Kruger van de bieren uit Eeklo en al wat verder weg Velda van de meubelen uit Limburg.”

Het budget van de wielerploeg – toch een wereldploeg – lag tussen de 20 en de 25 miljoen Belgische frank op jaarbasis. Dat is omgerekend zo’n 495.750 euro en 620.000 euro. Maar Aimé moet hier iets bekennen: al dat geld dat in de ploeg gestoken werd, kwam niet allemaal uit de portemonnee van Pol Claeys en Flandria, zeker niet. “De meeste jaren hoefde mijn vader weinig of geen geld op te hoesten. Die cosponsors betaalden het grootste deel van het budget. Mijn vader zorgde ervoor dat er materiaal was, dat er fietsen waren. Ik zeg het: mijn vader was slim.”

3. Bokser Jean-Pierre Coopman, kind aan huis bij Pol en Marie-Lucietje

Jean-Pierre Coopman neemt het op tegen de legendarische Muhammad Ali in 1976. Coopman was bij Flandria ingeschreven als werknemer, maar hij hoefde zich alleen maar te focussen op het boksen. (foto Getty)
Jean-Pierre Coopman neemt het op tegen de legendarische Muhammad Ali in 1976. Coopman was bij Flandria ingeschreven als werknemer, maar hij hoefde zich alleen maar te focussen op het boksen. (foto Getty) © Herb Scharfman/Sports Imagery Getty Images

Jean-Pierre Coopman was net geen dertig jaar toen hij in 1976 uitverkoren werd om tegen Muhammad Ali in de ring te treden. Lang was hij toen nog niet aan het boksen: nauwelijks vijf jaar eerder had hij de handschoenen voor het eerst aangetrokken. Hij leidde tot die tijd een ander leven, met veel sigaretten en veel drank.

“Tot mijn vijfentwintigste was ik een dronkaard”, zegt Coopman – en hij lacht. Hij werkte toen als steenkapper. Niets liet vermoeden dat hij ooit nog een sportman ging worden. Maar het kwam er toch van: hij kwam in contact met Charles – Karel – De Jaeger, een manager in de bokswereld. De laatste sigaret werd gedoofd, het laatste glas werd gedronken, de handschoenen werden aangetrokken. Het was tijd om een spartaans leven te beginnen. “Charles was als een tweede vader voor mij. Altijd en overal was hij er. In vijf jaar tijd bracht hij mij van de laagste naar de hoogste trede”, zegt Coopman.

“Ik zie Jean-Pierre nog bij ons bezig in het bos rond ons buitenverblijf op Baesveld, dat was ook in Zedelgem”, zegt Aimé Claeys. “Wij mochten daar als kinderen lopen waar we wilden en doen wat we wilden, dat was ravotten en bomen kappen de hele dag door. Het was een zalige tijd. Er kwam daar ook weleens een ijzermarchand uit Lichtervelde over de vloer, een klein dik ventje. We noemden hem Kootje Van Clooster. Kootje kende een bokser, dat bleek Coopman te zijn. Jean-Pierre mocht van mijn vader in onze bossen komen trainen. Elke dag kwam die daarnaartoe om bomen te sjouwen en te heffen.”

“Dat was daar prachtig in dat bos”, zegt Coopman. “Pol Claeys geloofde in mij en begon me te steunen. Hij schreef me zelfs in als werknemer bij Flandria. Maar werken hoefde ik niet te doen, ik hoefde alleen maar te trainen en te boksen. Ik had de sleutel van die villa gekregen, ik was daar kind aan huis, bij Pol en Marie-Lucietje”, vertelt Jean-Pierre.

4. De bouwovertredingen van Pol

Intussen had Pol Claeys zich op een activiteit gestort die niets te maken had met de wielerploeg, de fietsen, de bromfietsen, de grasmaaiers en de gasconvectoren: paarden. Toen dochter Vero-nique met ruitersport begon, zag Pol het direct groot. Op de Groenhove in Torhout bleven in de paardenstallingen de springbalken eerst beperkt tot een meter hoogte of iets meer. Dat was nog allemaal tamelijk overzichtelijk, met een man die van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat voor de paarden zorgde. Maar toen kocht Pol grond met een hangar erop, er woonde nog een boer. Dat was de Pannenhoeve, waar stro lag voor de beesten en die verbouwd werd tot een restaurant.

Dat er eigenlijk niet gebouwd mocht worden op die landerijen, dat deerde Pol niet maar hij deed het toch; die actie droeg jarenlang de geuzentitel ‘grootste bouwovertreding van Vlaanderen’. De ranch was geboren. Beroemde ruiters kwamen hulp en advies bieden, mannen als Erik Wauters en Stanny Van Paesschen waren toppers in hun vak; ze haalden in dat jaar waarin de ranch werd uitgebouwd – 1976 – zelfs een bronzen medaille op de Olympische Spelen.

Dat evolueerde naar een internationale stal, met verkoop en aankoop van paarden. Zoals gezegd: dit had nog maar weinig van doen met fietsen, bromfietsen, grasmaaiers en rolkachels. Waarom zijn vader dat allemaal deed? “Eenvoudig: omdat hij dat wilde”, zegt Aimé. “Omdat het toen in zijn ogen groot, groter, grootst mocht zijn. Trouwens, op de openingsreceptie vertelde een senator dat de bouwovertredingen een week later geregulariseerd zouden worden. ‘Geen probleem, we regelen dat wel.’ Maar het werd niet geregeld, er kwamen juridische veldslagen aan te pas.”

5. Michel Pollentier en de peer

1978. “Ik zei nog dat hij dat niet nodig had”, zegt Jef D’hont. “Michel had zo’n peer, of wat dat ook geweest mocht zijn, niet nodig. Die mannen in onze ploeg, die namen echt geen doping. Maar Michel zal zich hebben laten ompraten, voor de zekerheid, zogezegd. En omdat ze gezien hadden dat er gefoefeld werd bij de controles. Iemand heeft Michel bedrogen.”

“Dat was een en al euforie bij mijn vader en meneer Veldeman”, zegt Aimé. “Geel, groen en bollen, en de gele klakstjes voor de beste ploeg. Kun je je dat voorstellen? Ze hadden in het hotel al champagne gedronken. Het was al volop feest in het hotel, maar dat was van korte duur. Een paar uur later was het al voorbij.”

“We zijn direct teruggelopen naar de perszaal”, zegt Robert Janssens. “Ik heb gebeld naar Brussel dat ze alles mochten weggooien wat ik al doorgebeld had. We begonnen opnieuw te schrijven. We stuurden Fred Daman naar het hotel van Flandria. Fred was een specialist in het lospeuteren van nieuws bij de ploegen. Er bestonden natuurlijk nog geen gsm’s, we moesten dus alles zelf gaan uitzoeken. Als Fred iets te weten gekomen was, dan kwam hij die bocht weer naar beneden gelopen. Op den duur hadden we ontdekt dat hij langs het gras aan de zijkant van de weg, via de berm, omhoog kon kruipen. Dat scheelde telkens een paar minuten.”

“Wij hadden bij Flandria een eigen bus”, zegt Aimé. “We waren de eersten die dat hadden. In de bus moet Michel zich klaargemaakt hebben om te doen wat hij ging doen. Maar hij heeft het spel verkeerd gespeeld. Hij heeft zichzelf eigenlijk al direct verraden. Het was die dag erg warm. Maar hij verscheen op de dopingcontrole met een trui aan met een hoge col. Het viel meteen op dat er iets gaande was.”

“De collega’s van Het Volk sliepen in een hotel weg van de berg. Zij moesten uren met de wagen rijden om er te geraken”, zegt Robert Janssens. “Ze hebben alle ophef rond Michel gemist. Toen ze in hun hotel arriveerden, was hun krant zo goed als gedrukt. Met de boodschap dat de man van Flandria de gele trui had.”

Toen het al laat op de avond was, volgde er een perscommuniqué. Het was Tourbaas Felix Levitan die het voorlas: ‘Michel Pollentier, drager van de gele trui, is op een onweerlegbare fraudepoging betrapt tijdens de medische controle en wordt krachtens artikel 24 bis van het reglement teruggewezen naar de laatste plaats. Hij krijgt tien minuten straftijd, een geldboete van 5.000 Zwitserse frank en een schorsing van twee maanden zonder uitstel. Tegen deze beslissing kan geen beroep worden aangetekend.’ Het werd een heksenketel, daar in de perszaal en in hotel Le Castillan, waar Flandria verbleef.

6. De ondergang

Op 1 oktober 1979 moest Aimé junior naar het leger – dat was in de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw nog zo: jonge mannen in de fleur van hun leven meldden zich aan voor een maand of tien in dienst van Defensie. “Toen ik op 31 juli 1980 ging afzwaaien bij de marine, dan was het normaal voorzien dat ik direct vanuit het leger ging beginnen te werken in de fabriek”, zegt hij. Maar Aimé ging niet werken in de fabriek. Op een dag werd hij naar de afsluiting van de kazerne in Sint-Kruis geroepen, in Brugge. Daar stonden mannen in pakken met papieren in hun handen. Of meneer Aimé hier even kon tekenen, vroegen ze. Aimé begreep dat eerst niet goed. Maar toen de mannen in pakken meer uitleg gaven, wist hij wat er gaande was: “Ik moest de overdracht van mijn aandelen in Flandria naar de GIMV tekenen. We waren Flandria kwijt.”

‘Het verhaal van Flandria, de merkwaardige opkomst en de dramatische val van de rode garde’, auteur Filip Osselaer, uit bij Lannoo. Prijs: 24,99 euro.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content