200ste Mercatorgesprek met Willy Bosschem: “Mocht ik aan atletiek doen, ik was een tienkamper”

Willy Bosschem: “Ik heb het allemaal zo graag gedaan.” © Davy Coghe
Hannes Hosten

Voor de 200ste keer een interview op de Mercator en dat in de week dat onze krant 125 jaar bestaat. Wie konden we daarvoor beter uitnodigen dan onze trouwste en langst actieve medewerker Willy Bosschem (91)? PR-officer van het Casino-Kursaal, directeur van de Oostendse kunstacademie, beeldend kunstenaar, uitvinder van de smoke art, ontwerper van talloze affiches, postzegels, logo’s… Willy is of was het allemaal. Maar voor ons blijft hij toch vooral Wébé, al bijna 70 jaar de cartoonist van De Zeewacht.

Op 12 januari 2018 verscheen in onze krant het eerste van een lange reeks interviews op het zeilschip Mercator. Een maritiemer decor was niet te bedenken en waar kan je beter reflecteren over verleden, heden en toekomst dan op een schip? Is het niet de plek waar het eindige en het oneindige elkaar raken? Sindsdien ontvingen we 199 boeiende gasten, die altijd een band hebben met Oostende of de kust. Voor deze 200ste keer dalen we met Willy Bosschem af naar de mess van de officieren in de Mercator en naar 1952, het gezegende jaar waarin hij in Oostende aankwam.

Hoe leerde jij als geboren Gentenaar De Zeewacht kennen?

“In 1952 volbracht ik mijn militaire dienst bij de Zeemacht in Oostende. Ik woonde een concert bij in het oude theater, waar nu het Europacenter staat. Ik was zo onder de indruk dat ik na het concert op mijn kamer in de kazerne een tekening maakte van dirigent Emile De Vlieger, ook directeur van het conservatorium. Mijn kamergenoot Raymond Huilmand alias Jo Deensen, toen al medewerker en later hoofdredacteur van De Zeewacht, vroeg of hij die tekening in de krant mocht opnemen. Het was mijn eerste tekening in de krant en er zijn er vele gevolgd. In de beginjaren tekende ik naast cartoons ook stripverhaaltjes van meerdere tekeningen na elkaar. Het hoofdfiguurtje heette Het Zwabbertje. Jo Deensen zorgde voor de tekst.”

Het is zelfs door onze krant dat jij na je legerdienst in Oostende bent gebleven. Hoe kwam dat?

“Ik leerde hoofdredacteur Dries Van Damme kennen, die ook de eerste pr-man van het Kursaal was en daarenboven nog directeur van het West-Vlaamse toerismebedrijf Westtoer. Voor het Kursaal vroeg Dries me om een promotiestand te ontwerpen voor een beurs in Charleroi. Ik kreeg een contract van drie maanden, maar uiteindelijk bleef ik bijna 50 jaar aan het Kursaal verbonden. Ik startte op 1 mei 1953 als ‘hoofd van de kunststudio’, maar eigenlijk was ik alleen. Ik groeide door tot persattaché en curator van tentoonstellingen. In 1995 ging ik met pensioen, maar ik stelde tot 2000 tentoonstellingen samen. De Zeewacht heeft dus deuren geopend voor mij. Zonder die kans in Oostende was ik wellicht weer naar Gent gegaan. Maar na al die jaren voel ik me echt Oostendenaar.”

Ben je hier meteen goed ontvangen?

“Ik heb me altijd thuis gevoeld. In het begin waren het niet echt de opdrachten die ik het liefst deed: panelen schilderen voor aan de ingang van het Kursaal, decors maken voor het Bal Rat Mort… Maar ik bouwde relaties op en mocht van alles doen: affiches, logo’s en folders ontwerpen voor evenementen allerhande, postzegels ontwerpen, tentoonstellingen organiseren… Dat alles heb ik heel graag gedaan. Daarnaast was er nog mijn eigen werk als beeldend kunstenaar. Mocht ik aan atletiek doen, ik was een tienkamper. Ik kon van alles iets, maar was nooit de allergrootste.”

Vind je dat achteraf niet jammer?

“Er is me verweten dat ik geen eigen stijl heb. Bij andere kunstenaars keert wel altijd hetzelfde motiefje of hetzelfde figuurtje terug en die worden wel als hele groten beschouwd. Maar ik zou dat niet kunnen en ook niet willen. Je kan zo honderdduizenden werken maken… maar als je daarmee bekend moet worden? Als ik aan een werk begon, wist ik wel wat ik wou maken, maar niet waar ik zou eindigen.”

Je bent de uitvinder van de smoke art. Waarom ging je daar niet mee door?

“Het is een techniek waarbij je een paneel zwart maakt met vuur en vervolgens tekent door het roet met een zacht penseel weg te nemen. Hoe langer je rookte, hoe donkerder de werken. In tegenstelling tot bij schilderijen, die je kan overschilderen, is de rook die je wegneemt definitief weg. Mijn beste smoke art-werken maakte ik begin jaren 60, met heel weinig details. Later zijn ze te figuratief geworden. Maar ik moest stoppen om gezondheidsredenen. Dat was verbrande mazout hé. Ik moest werken met een masker op. Dat hou je niet vol. Bovendien kon ik er geen kleur in krijgen. Oud-burgemeester Goekint zei me ooit dat het jammer was dat ik ermee gestopt was, want ik ben de enige die het ooit gedaan heeft.”

Ben je er rijk van geworden?

“Weet je, ik heb altijd gezorgd voor alles en iedereen, maar niet voor mijn eigen. Ik heb goed mijn boterham verdiend, maar rijk ben ik niet. Ik had een manager moeten zoeken, of een galerie die mij promootte. Vandaag heb ik spijt dat ik dat niet gedaan heb. Ik ben een beetje bekend, zeker in West-Vlaanderen, maar niet daarbuiten. Eigenlijk deed ik te veel. 75 procent van de artiesten die optraden in het Kursaal, heb ik een handje gegeven. Ik moest ze allemaal voorstellen aan de pers, de sponsors en de aanwezige politici. Edith Piaf heb ik ik mijn armen van haar loge naar de scène begeleid. Ik deed het allemaal zo graag. Ik heb nooit verloren tijd gehad.”

Het moet een druk leven zijn geweest.

“Ik vertrok om 8 uur ’s morgens naar het Kursaal en was nooit voor 22 uur, 22.30 uur thuis. In de zomer zag ik zelfs nooit voor 3, 4 uur ’s nachts mijn bed. Een journalist krijg je binnen, maar niet zomaar weer buiten hé (lacht). Maar de volgende dag stond ik daar om 8 uur terug. Dikwijls zat ik ’s nachts nog aan mijn tekentafel voor mijn eigen werk. Nu vraag ik me soms af hoe en wanneer me dat allemaal gelukt is. Enkel op maandag was ik thuis en ging ik graag eens eten met vrouw en dochter. Op andere dagen at ik ’s middags en ’s avonds in het restaurant van het casino. Ik ga trouwens nog altijd graag op restaurant.”

Na zo’n zwaar leven ben je wel nog verbazend goed bewaard.

“Ik heb nooit gedronken en nooit gerookt. Behalve een glaasje rode wijn bij het eten. Als ik met journalisten of genodigden naar de night club van het Kursaal ging, dronk ik altijd frisdrank. Eén keer probeerde ik whisky, maar ik kreeg er pijn aan mijn keel van en spuwde alles weer uit (lacht).”

Op je 91ste ben je nog altijd met allerhande projecten bezig. Waar haal je toch de energie vandaan?

“Ik ben graag bezig. En ik voel me goed. Naast mijn bed ligt een notaboekje om nieuwe ideeën op te schrijven. Soms ben ik bang dat ik een opgestart project niet zal kunnen voleindigen. Soms mis ik de vrienden van vroeger. Velen zijn er niet meer of hebben een fel verzwakte gezondheid. Maar het is mooi geweest. Ik geniet van kleine dingen: samen zijn met mijn dochter, een praatje slaan… C’est la vie, hé. Ik zeg soms dit of dat, maar mocht ik kunnen herbeginnen, ik zou net hetzelfde doen.”

Als Willy voor lange tijd op reis zou gaan…

Noorwegen

“Als ik de bestemming zou mogen kiezen voor een lange reis met de Mercator, zou ik naar Noorwegen en Zweden varen. Ik ben altijd een beetje verliefd geweest op die landen. De fjorden, de pure natuur… Nog onontgonnen, nog niet kapotgemaakt.”

Vrienden van vroeger

“Wie ik zou meenemen? Mijn familie natuurlijk en als het zou kunnen ook wat vrienden van vroeger. En ook enkele collega-kunstenaars. Ik werkte dikwijls samen met collega’s. We zouden er samen kunnen genieten van de omstandigheden… en van onze vrijheid.”

Schetsboek

“Mijn tekentafel zou ik niet meenemen, maar wel mijn schetsboek. En ook een fototoestel. In mijn schetsboek kan ik mijn ideeën op papier zetten. Ik kan heel snel tekenen, weet je. Dat heb ik geleerd toen ik als publicitair tekenaar aan de slag kon voor de Internationale Jaarbeurs der Vlaanderen in Gent. Dat kwam doordat ik op mijn 16de een affichewedstrijd won voor die Jaarbeurs. Terwijl mijn baas met de klant discussieerde over de prijs van een stand, moest ik al een eerste ontwerp klaarhebben.”

Bali

“Mocht ik een reis van vroeger nog eens opnieuw mogen doen, zou ik nog eens naar Bali gaan. Eind jaren 70 – begin jaren 80 organiseerde ik met het Casino-Kursaal een persreis naar Bali. We werden er ontvangen door de koninklijke fanfare. Liefst 150 muzikanten speelden er voor ons alleen. Op Bali is alles anders: de cultuur, het leven, de godsdienst. Elke dag offeren ze er vers eten aan de goden… dat twee minuten later wordt opgegeten door de wilde honden. Je houdt het niet voor mogelijk.”

Terug thuis

“Als ik na een lange reis weer thuiskom, zou ik eerst en vooral mijn dochter eens goed vastpakken, vroeger ook mijn vrouw… En daarna zouden we eens goed gaan eten in een van de betere restaurants van Oostende. De horeca kan er maar wel bij varen. Hier ben je ook altijd met vakantie hé.”

Bio

Privé: geboren in Gent op 10 januari 1930. Vestigde zich na zijn legerdienst bij de marine in 1952 in Oostende. Trouwde met Mariette Dielman, die in 2017 overleed. Een dochter, Rita.

Opleiding en loopbaan: kunstonderwijs Sint-Lucas in Gent. Werkte bij het Casino-Kursaal Oostende van 1953 tot 1995, bleef er tot 2000 curator van tentoonstellingen. Directeur Stedelijke Kunstacademie (1977-1995). Leraar Hoger Instituut Grafisch Onderwijs Gent (1960-1965). Beeldend kunstenaar, cartoonist, ontwerper logo’s, affiches, postzegels… Beschilderde de hal van de ‘Residentie Willy Bosschem’, Torhoutsesteenweg 11, in 2010.