Onze columnist Joost Devriesere beleefde een vreemde dag in een sowieso al vreemde tijd.
De deurbel ging. Ik schrikte op, want zo gaat dat tegenwoordig. Op de drempel stond een plastic zak met enkele mondmaskers en een beschermend pak. Erin stak een briefje: ‘Zorg voor jezelf.’ Behalve een eenzame skateboarder was er niemand te bekennen, en skateboarders leveren normaal gezien geen mondmaskers aan huis.
Een maat die ik jaren geleden uit het oog was verloren, had de zak bij me achtergelaten. Hij zat met me in, liet hij een uurtje na zijn onverwachte drop via Facebook weten, omdat ik tot de risicogroep behoor. ‘Het is misschien al te laat’, antwoordde ik hem. De dag daarvoor had ik zwart voor de ogen gezien en zodanig moeilijk geademd dat ik er al een kruis over had gemaakt. Zelfs al had ik het huis in geen weken verlaten, ik had gewoon malchance. Dacht ik.
Zelfs al had ik het huis in geen weken verlaten, ik had gewoon malchance. Dacht ik
Die middag gebeurde het weer. Naar lucht happend belde ik mijn huisdokter en vroeg hem of hij me durfde te ontvangen. Een kwartier later keken we elkaar in de ogen. In de zijne stond angst te lezen, en ik begreep waarom. De man van vele jaren droeg een groen vodje de naam masker niet waardig en zijn lijf zat gekneld in het soort witte kiel dat hij al draagt sinds ik twintig jaar geleden voor het eerst bij hem langsging. ‘Ik heb een maand geleden betere kleding aangevraagd,’ zei hij, ‘maar ik heb nog altijd niets ontvangen’. Waarna hij een staafje in mijn beide neusgaten duwde en me naar huis stuurde met de boodschap dat ik allicht paniekaanvallen had en dat de uitslag van de coronatest er pas over drie dagen zou zijn.
In wat alleen ik als een essentiële verplaatsing beschouwde, ben ik later die dag nog eens bij de dokter langsgeweest. Hij koesterde het pak en het mondmasker tegen zijn borst, als vormden ze zijn kostbaarste bezit.
En de test, die bleek negatief.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier