Bij graafwerken op een bedrijventerrein in Ieper ontplofte op 19 maart 2014 een obus uit de Eerste Wereldoorlog. Bij de explosie kwamen twee arbeiders om het leven en vielen twee gewonden. Twee personen en twee ondernemingen werden tien jaar later in beroep schuldig bevonden aan onopzettelijke doding.
Het dramatische ongeval gebeurde tijdens werken bij een bedrijf in aanbouw aan de Oostkaai, langs het kanaal van Ieper. Tijdens de werken vonden arbeiders daar twee obussen uit de Eerste Wereldoorlog. Bij de ontploffing op 19 maart, overleed één arbeider, met de Turkse nationaliteit maar gedomicilieerd in België, meteen. Een tweede man – een Bulgaar – bezweek tijdens zijn overbrenging naar het ziekenhuis. Twee anderen, ook van Turkse komaf, raakten respectievelijk zwaar- en lichtgewond. De slachtoffers waren allen als zelfstandige werkzaam voor een bedrijf dat als onderaannemer chapewerken uitvoerde op de site in opdracht van een aannemingsfirma. Die werkte op haar beurt in opdracht van de eigenaar van het stuk grond. De arbeiders namen op het moment van de feiten hun middagpauze, waardoor zij zich buiten het gebouw bevonden in plaats van binnen.
Grondwerken
Tijdens het gerechtelijk onderzoek bleek dat de twee obussen waren opgegraven door een kraanman van een firma in grondwerken. De zaakvoerder van deze firma legde de obussen aan de achtergevel van het gebouw. Ze brachten daarna de grondeigenaar op de hoogte en vroegen om de ontmijningsdienst DOVO te verwittigen. Maar de eigenaar van de firma die eigenaar was van de grond, verwachtte dat er tijdens het verdere verloop van alle omgevingswerken nog meer obussen zouden boven komen. Hij besloot daarom het einde van de werken af te wachten vooraleer de bevoegde instanties te verwittigen. De obussen bleven op die manier meerdere weken op de werf liggen, aan de achterkant van het gebouw. De ontploffing deed zich dus niet voor tijdens de graafwerken.
De arbeider die zwaargewond geraakte, verklaarde dat hij met zijn collega’s de middagpauze buiten het gebouw doorbracht. Hij zag dat zijn Bulgaarse collega een sigaret aan het roken was, een Turkse collega stond even verderop. Maar hij kon niet zeggen of één van beide mannen de obussen heeft aangeraakt.
Uiteindelijk moesten acht beklaagden – vijf personen en drie ondernemingen – zich verantwoorden voor de rechtbank in Ieper voor onopzettelijke doodslag en werden, op één persoon na, ook schuldig verklaard. In beroep werden de bouwheer, de aannemingsfirma en hun projectcoördinator vrijgesproken. Zo is het volgens het hof niet aangetoond dat de projectcoördinator van de aannemingsfirma kon of moest weten dat er obussen waren opgegraven en achteloos aan de achterzijde van het gebouw werden achtergelaten.
Ook de verplichting van de aannemingsfirma om haar onderaannemers in veilige omstandigheden te laten werken, leidt volgens het hof niet tot een objectieve verantwoordelijkheid telkens als er zich een schadegeval voordoet. De werknemers in onderaanneming waren in het gebouw aan het werken. “Uit niets blijkt dat de zij ook buiten het gebouw werken moesten uitvoeren.”
Termijn overschreden
Net als de rechtbank in eerste aanleg legde het hof geen straf op, maar legde het elke schuldige beklaagde enkel een veroordeling bij eenvoudige schuldigverklaring op. Het hof is – eveneens als de eerste rechter – van oordeel dat de redelijke termijn in strafzaken is overschreden en de zaak dus onredelijk lang heeft aangesleept. Deze overschrijding heeft volgens het hof echter geen impact op de feiten en de schuldvraag. (OSM)
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier