“Ja, ik kan de perfecte moord plegen, maar die ambitie heb ik echt niet”: commissaris zoekt al 36 jaar sporen van zware misdaden

Commissaris Ivan Vandepitte werkt bij het CSI-team van de federale gerechtelijke politie. © JOKE COUVREUR Joke Couvreur
Laurens Kindt

De politiemensen in hun witte labo-pak, blauwe plastic hoesjes rond de schoenen en een mondmasker op: als we ze zien opdraven op tv of op foto’s in de krant, is dat meestal geen goed nieuws. Ze komen ter plaatse bij inbraken, verkrachtingen, moorden en ander onheil. Maar wie zit er in zo’n wit pak? En wat doet dat met je? Commissaris Ivan Vandepitte (62) van CSI Brugge geeft ons een inkijk in zijn werk. “Als er kinderen mee gemoeid zijn, blijft dat altijd aan je ribben kleven.”

TV-series als CSI: Miami zijn mateloos populair. Kijkers smullen van de speurders die in helblauw licht op zoek gaan naar sporen van een misdrijf en in net geen uurtje tijd de gruwelijkste misdaden oplossen. Waarheidsgetrouw zijn die series niet altijd. “Ik kijk daar zo weinig mogelijk naar”, zegt commissaris Ivan Vandepitte van de dienst CSI van Federale Gerechtelijke Politie (FGP) West-Vlaanderen. Hij en zijn 23 collega’s zetten zichzelf elke dag schrap in de strijd tegen de misdaad. Op een crime scene gaan ze op zoek naar schoensporen, vingersporen, DNA en andere puzzelstukjes die een dader kunnen ontmaskeren.

Bent u dan een wetenschapper of een politieman?

“Ik ben wetenschappelijk opgeleid – industriële chemie – maar het labowerk in de privésector was me wat te monotoon. Ik solliciteerde bij de toenmalige gerechtelijke politie en mocht meteen beginnen. Nu krijgen onze mensen twee jaar opleiding maar toen, in 1988, kreeg ik twee potjes poeder – wit en zwart, voor vingersporen – en een fototoestel en ging aan de slag. Mijn eerste zaak was een moord op een prostituee in Oostende. Ik heb toen een vingerspoor gevonden op een bierglas, waardoor we de dader – een visser – hebben kunnen vinden. Een mooie start.”

Het CSI-team aan het werk na het overlijden van de kleine Ferre, in 2017 in Zwevegem. (LK)
Het CSI-team aan het werk na het overlijden van de kleine Ferre, in 2017 in Zwevegem. (LK)

Mensen kennen jullie als de witte pakken bij moordzaken, maar jullie doen meer dan dat.

“Ook bij inbraken gaan we op zoek naar sporen. Dat is zeer nuttig, het gebeurt geregeld dat we een inbreker kunnen identificeren of een bende oprollen op basis van een schoenspoor, DNA of een vingerspoor. Ook voor de slachtoffers is ons werk een teken dat we inbraken serieus nemen. Na 36 jaar in het vak zie ik al aan het eerste politierapport welke sporen we gaan vinden. Daarom doe ik liever zware zaken, zoals moorden. Als je die kan oplossen, geeft dat nog meer voldoening. Voor de nabestaanden, maar ook voor mezelf. Die zaken vergen meer denkwerk.”

Hoe gaan jullie te werk bij een moord?

“Vaak heeft de lokale politie al een perimeter ingesteld rond de plaats-delict. We checken of die juist is en gaan dan in die zone aan het werk. Documenteren, foto’s nemen en op zoek gaan naar sporen. Er is de voorbije jaren ook een enorme evolutie van zaken die we kunnen opsporen. DNA-onderzoek evolueert razendsnel. We hebben zelfs geen bloed meer nodig om DNA te vinden. Met BlueStar kunnen we weggeveegd bloed opnieuw doen oplichten. Soms verzamelen we bij een lijk in verregaande staat van ontbinding ook maden, poppen of larven. Daarmee kan men bij het NICC(Nationaal Instituut voor Criminalistiek en Criminologie, red.) een tijdslijn bepalen.”

Heel erg smakelijk klinkt dat niet. Grijpt de gruwel u soms nog aan?

“Absoluut. Het blijft altijd een mens die voor je ligt. Als ik een lichaam helemaal inpak met tape, om alle haartjes of huidcellen van een mogelijke dader te capteren, is dat de eerste gedachte: hier ligt een mens. Zeker als kinderen het slachtoffer zijn, blijft dat aan de ribben kleven. Op het moment dat je bezig bent, voel je dat niet omdat je gefocust bent. Maar achteraf moeten ook wij verwerken wat we gezien hebben. Gelukkig is mijn echtgenote psychologe, dat helpt. Ik mediteer ook al vele jaren. Bovendien wordt er vaak ook gelachen op de job. Ook tijdens een autopsie. Dat kan vreemd klinken, maar het is nodig. Humor ventileert de stress en emoties wat weg.”

Jullie zijn met 24 mensen bij het CSI, is dat voldoende?

“Ik kan daar alleen maar heel duidelijk neen op antwoorden. Wij draaien zeven dagen op zeven, dag en nacht. Ons materiaal zit altijd klaar in onze auto tijdens een wachtdienst. Elk weekend zijn er vier mensen van dienst. Met 24 mensen kan je je wel voorstellen dat het voor onze chef een huzarenstukje is om een dienstrooster op te stellen. We voeren ook veel meer tests uit dan vroeger. Vroeger namen we 36 foto’s, omdat er 36 foto’s op één fotorolletje pasten. Nu komen we van een moord soms terug met 300 foto’s, die allemaal gedocumenteerd moeten worden.”

Ook bij de moord op Véronique Nobus in Knokke kwam het CSI-team ter plaatse. (JVM
Ook bij de moord op Véronique Nobus in Knokke kwam het CSI-team ter plaatse. (JVM

West-Vlaanderen telt nog heel wat cold cases. Zouden die wél opgelost geweest zijn mochten jullie toen de technieken van nu gehad hebben?

“Ik was als eerste ter plaatse bij Carola Titze (Duits meisje van 16 jaar dat in 1996 vermoord teruggevonden werd in De Haan, red.). Hoe ze daar lag, zo tenger en hulpeloos: ik vergeet dat nooit meer. Daar was amper iets van sporen te vinden. Met de DNA-technieken van nu was daar misschien nog iets mogelijk. Idem bij de eveneens nooit opgehelderde zaak rond Walter Logier (juwelier uit Torhout die in 1995 thuis werd afgemaakt met een geweerschot, red.). Die was eerst afgedaan als een natuurlijk overlijden, tot ik ter plaatse een kogelhuls voelde onder mijn voetzool. Met de technieken van nu zouden we zijn handen getapet hebben en nagelvuil gemonsterd, want er was duidelijk een schermutseling geweest. Misschien hadden we zo wel een DNA-profiel kunnen opstellen.”

Jullie werken meticuleus, maar krijgen soms hulp uit onverwachte hoek.

“Ik herinner me een verkrachtingszaak, waarbij het slachtoffer een muntstuk had achtergelaten op de plaats-delict omdat ze dacht dat we daar iets zouden kunnen vinden. Dat klopte ook: op de plaats waar ze dat muntstuk had achtergelaten, vonden we sperma terug. Zo konden we die dader identificeren. Ongelooflijk dat een slachtoffer zo lucide is. Maar ik herinner me ook een wanhoopsdaad in Knokke. Of zo leek het toch. Een dame die zich opgehangen had aan een touw aan de deurklink. Tot even later een man kwam bekennen dat hij haar gewurgd had door het touw over de deur te trekken tot ze stikte, om nadien het touw aan de klink te binden. Sindsdien kijken we altijd hoe de touwvezels gevallen zijn. Zie, je leert elke dag bij.”

Hebt u ondertussen zoveel bijgeleerd dat u de perfecte moord zou kunnen plegen?

(denkt lang na) “Met de wetenschap die ik nu heb? Ja, ik denk wel dat ik iemand zou kunnen vermoorden zonder dat het door sporenonderzoek achterhaald kan worden. Maar voor alle duidelijkheid: ik heb die ambitie totaal niet!” (lacht)

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier