Het dappere broekje

© Pixabay
Siel Verhanneman

Ze wonen allebei in Kortrijk en delen een liefde voor het goede leven en schrijven. Verder hebben onze twee columnisten weinig gemeen. Wekelijks geven ze hier een inkijkje in hun uiteenlopende levens. Deze week is dat Siel Verhanneman (32), auteur en dichter.

Wanneer ik geen baby in slaap aan het wandelen ben of een blokkentoren bouw die meteen na het zetten door een klein, mollig handje alweer tegen de grond ligt, lees ik. En op dit moment is dat Winter van Ali Smith. Het is mijn eerste Smith, althans de eerste die ik volhoud. Smith heeft vaak de neiging de absurde, abstracte toer op te gaan en dat kan mijn brein niet altijd aan. Hoewel ook deze start met een passage over een zwevend kinderhoofd, heb ik toch doorgezet. Daar ben ik blij om, want nu word ik meegesleept in het levensverhaal van de zussen Sophia en Iris die qua persoonlijkheid niet meer van elkaar kunnen verschillen. Na jaren zonder contact komen ze door dat zwevend kinderhoofd (je zult het boek moeten lezen om dit te begrijpen) op een kerstdag weer samen.

Sla je eender welk boek in mijn boekenkast open, dan zul je er overal onderlijnde en gemarkeerde stukken in terugvinden. Tijdens het lezen duid ik mooie zinnen en woorden aan, de fragmenten die me aangrijpen en inspireren. Zoals in Winter, wanneer Sophia het heeft over houten kerkbeelden die door vandalen vernield werden in Britse kerken: ‘They looked, those vandalized saints and statues, more like statements of survival than of destruction. They were proof of a new state of endurance.’

Dat in verval zo veel veerkracht schuilt, hoe mooi is dat

Die gedachte bleef de hele week door mijn hoofd spoken. Dat in verval zo veel veerkracht schuilt. Dat een opgezet vosje dat scheel kijkt niet zielig of lelijk is maar toont dat het er nog altijd mag zijn. Dat een bloem met een geknakt steeltje tot op het eind fier knokt om in jouw voortuin te blijven staan, tot het zoals mijn blokkentorens genadeloos de bodem raakt. Hoe mooi is dat. Natuur die blijft proberen. Maar zo gaat het bij mensen ook. Hoe vaak kijken we vol medelijden naar ouderen, nemen we het woord aftakelen in de mond? Heel weinig beschrijven we onze grootouders als ‘een soort heiligen die nog altijd overleven’.

Gisteren wandelde ik rond in mijn buurt en ontdekte ik een geel jeansbroekje, vuil en gescheurd, het hing over een ijzeren hek. Ik kan daar niet goed tegen: voorwerpen waarvan het duidelijk is dat ze iemand toebehoren die ergens weerloos achterblijven. Maar deze keer kreeg het weeë gevoel dat ik normaal ervaar geen kans. Ik vond het mooi. Het gele broekje straalde uit wat Sophia me net had uitgelegd. Het broekje overleeft. Het broekje blijft wachten, vuil en gescheurd, tot het weer thuiskomt. Ik glimlachte om de koppigheid, de volharding. Wát een dapper geel broekje.