Op de Mercator met Filip Dermul, die zich terugtrok uit vastgoedsector: “Er is maar één weg: praten met elkaar”

“Oostende is een amalgaan en je ziet daarin successen en fouten”, vindt Filip Dermul. © Davy Coghe
Redactie KW

Filip Dermul leidde decennia lang Agence Dermul en trok zich onlangs terug uit de sector. Hij is een geëngageerde Oostendenaar met een duidelijke visie. De ondernemer kijkt kritisch naar het verleden en de toekomst van de badstad. “Oostende zet te weinig in op architectuur. En we moeten Ensor claimen”, luidt het.

“Ieder kind is hier wel eens aan boord geweest. De Mercator is meer beeldbepalend voor Oostende dan het Europacentrum”, klinkt het resoluut bij Filip Dermul (60). Hij nam 25 jaar geleden Agence Dermul over van zijn vader Pol, die de zaak als 18-jarige in 1955 oprichtte.

Lag het voor de hand dat je in zijn voetsporen zou treden?

“Ik studeerde voor bio-ingenieur en maakte mijn thesis in Senegal. Wat ik daar zag, stond in contrast met mijn idealisme als wereldverbeteraar. Ik ging nadien opnieuw economie studeren en deed vervolgens mijn legerdienst. Mijn blik lag op het buitenland om daar het verschil te maken. Tot mijn vader aanbood om aan de slag te gaan in het kantoor. De start was niet evident. Ik was 25 jaar, er werkten 25 mensen en na zes maanden ontsloeg ik iemand die er 25 jaar werkte. Vanaf toen leidde ik de afdeling vakantie- en woonverhuur en winkel- en handelsovernames. Vlak voor 2000 nam ik het kantoor volledig over en zijn we verhuisd naar de huidige locatie. In Oostende kwamen er kantoren bij in Mariakerke en op de Albert I-Promenade. Er werken nog steeds een 30-tal mensen bij Agence Dermul.”

Hoe zag je Oostende veranderen?

“Oostende is een amalgaam en je ziet daarin successen en fouten. Het is een millefeuille van allemaal fijne laagjes, die samen erg lekker zijn. Bij het begin van mijn loopbaan was ik als spreker op een avond van actiegroep Bulldozer, die tegen vastgoed, ontwikkelingen en hoogbouw was. Daar kwam ook het Europacentrum, gebouwd in de jaren ‘60, ter sprake. In die tijd was men er trots op en werd lovend gesproken omdat Oostende ‘eindelijk zijn wolkenkrabber’ had. Pas achteraf zag men de problematieken van zo’n hoog gebouw of de kleine studio’s daarin. Om maar te zeggen dat er in elke tijd beslissingen genomen worden die de tand des tijds niet doorstaan. Maar het kan ook anders. Bij de verkaveling van de zone van de Verenigde-Natiënlaan in de jaren ‘50 werd beslist dat er geen hoogbouw kon komen en dat de percelen zo groot moesten blijven. Het stadsbestuur zei toen letterlijk dat ze de beslissing nam die misschien in de toekomst verkeerd zou blijken, maar dat ze die toch namen. Die beslissing zorgt er nu wel voor dat je Oostende binnenrijdt via een mooie laan, zoals in geen enkele andere stad. Oostende onderging grote veranderingen, maar de maatschappij is veel meer veranderd dan het stedelijk weefsel. Oostende is diverser geworden en de communicatie is veranderd. Er is op school nog nooit zoveel ingezet op het verwerven van vaardigheden in plaats van op kennis, maar toch missen de meeste mensen nu de vaardigheid om met elkaar te spreken. Je ziet het op sociale media en ook steeds meer in het echte leven. In onze stiel zie ik dat bij mede-eigendommen in appartementsgebouwen, waar je in een mini-democratie moet overeenkomen over het gebruik van gemeenschappelijke ruimtes of investeringen. Mensen spreken moeilijker met elkaar en gebouwen waar bewoners voor elkaar een kom soep brengen, zijn zeldzaam geworden. Er is in de maatschappij maar één weg. En dat is door met elkaar te spreken.”

Heeft dat gevolgen voor het stedelijk weefsel en Oostende?

“Discussie over hoogbouw of ruimtelijke ontwikkeling moeten veel meer gevoerd worden met de burger. Nu worden vaak te snel posities ingenomen voor of tegen. Men moet aan ontwikkelaars zoals Degroote, Versluys of anderen durven vragen om uit te leggen waarom ze op een site een bepaalde ontwikkeling willen. De interactie met de burger gebeurt nu veel te weinig, waardoor die geconfronteerd wordt met voldongen feiten en er meteen tegenstellingen ontstaan. In die gesprekken moeten ook tweedeverblijvers betrokken worden. Ze kiezen om in Oostende te investeren en dragen qua belastingen meer bij dan een gemiddeld gezin tweeverdieners. Oostende zet ook onvoldoende in op architectuur. Er is geen architectuurprijs en ook renovaties moeten beter kunnen. Waarom laten we architectuurstudenten niet los op bijvoorbeeld de verbinding via de haven met de Oosteroever?. Er moeten gesprekken komen met Oostendenaars en tweedeverblijvers over waar ze naar toe willen met de stad, de haven, de hoogbouw, toegankelijkheid en mobiliteit. Er mag meer ambitie zijn in het ontwikkelen van een toekomstvisie en het betrekken van de mensen.”

Je bent niet meer actief in de vastgoedsector. Waarom liet je Agence Dermul over?

“Er is geen opvolging. Ik heb twee dochters, maar ging er hen geen plezier doen. De laatste jaren kreeg ik van sollicitanten wel eens de vraag ‘wat na jou?’ We hebben een groot kantoor met jaren ervaring. Als de top veroudert en er is geen perspectief, dan kan het bedrijf een deuk krijgen. Ik was daarmee bezig en kreeg net op dat moment een voorstel van de familie Sissau, die ik al heel lang ken. Immo Sissau is een familiebedrijf, gelijkaardig aan Agence Dermul. Ik was tweede generatie en Karel Sissau ook. Hij heeft opvolging in de sector en dat was een goede match. Ik liet Agence Dermul over in 2022 en ben er sinds begin dit jaar helemaal uit. Ik heb het kunnen loslaten. Dat moet. Er is geen andere weg.”

Je hebt een brede interesse en bent sociaal betrokken. Besteed je daar nu meer tijd aan?

“Ik ben actief in de raad van bestuur van maatwerkbedrijf De Oesterbank. Een engagement dat ik opnam via de Lions. De serviceclub is ook verbonden met Ibis en Duinhelm. Daarnaast zit ik in de stuurgroep voor ‘De Baden van Oostende’, de activiteiten rondom het Ensorjaar 2024. Wat in het festival zal gerealiseerd worden, is fantastisch voor de stad. Oostende moet ook na 2024 de link maken met cultuur omdat het mensen verbindt. We moeten Ensor claimen, zoals andere steden doen met kunstenaars. Over het Ensorjaar zullen we over tien jaar nog altijd spreken.”

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier