Als je het woord rasacteur opzoekt, dan kom je haast meteen bij Jan Hammenecker uit. Een ruwe bolster op de theaterplanken en op de set, van wie de pit al eens aan hardheid verliest, maar nooit aan authenticiteit. Hij is geen feestvierder, zegt hij zelf en heeft het ook niet nodig. “Zeker niet om gelukkig te zijn. We vieren vooral feest om onze angsten te bedwingen.”
Al dertig jaar maakt hij furore in het theater, in films en series. Een feestje heeft hij er niet voor gehouden. Zelfs zijn verjaardag, een week voor ons gesprek, liet hij eerder in stilte passeren. Het is ook geruisloos, haast onzichtbaar hoe hij op het podium van de Brugse Stadsschouwburg flaneert, terwijl de klank- en lichtmannen alles klaarzetten voor de première van de theatervoorstelling Drie Zusters. Een band heeft hij niet met Brugge, bekent hij, als hij buiten de regen in stapt. Ook die met zijn geboortestad Oostende deemstert weg, zeker nu zijn ouders er niet meer wonen. “Ze waren afkomstig van Klein-Brabant, de streek rond Bornem. Ze waren palingkwekers en omdat er in de kuststreek veel restaurants waren, kwamen ze naar hier afgezakt. Ik heb tot mijn achttiende ongelooflijk veel paling gekuist. Ik was ook écht voorbestemd om vismarchand te worden. Maar het bedrijf ging overkop en ik volgde een toneelopleiding.”
Je woont in Brussel. Kom je nog vaak in Oostende?
“Voor een voorstelling of het filmfestival. Het is nog altijd thuiskomen, maar niet meer zoals vroeger. De stad is hard veranderd. Al die cafés van toen zijn nu koffiebars geworden.”
Je speelt heel vaak in Frankrijk. Hoe stel je je daar voor? Als een Brusselaar of Oostendenaar?
“Van Oostende eigenlijk, nu je het zegt. Zij kennen Oostende vooral van het nummer Comme à Ostende van Léo Ferré, dat heel nostalgisch en poëtisch klinkt. Alleen zijn ze dik ontgoocheld als ze afzakken naar Oostende. De stad correspondeert niet met dat charmante beeld. Maar dat is ook de schoonheid van Oostende. Dat de stad zo lelijk is.” (grijnst)
Is er een verschil in spelen, hier of over de grens?
“Toch wel. Hier moet je het met minder budget doen, maar het gaat wel meer vooruit. Soms iets te snel zelfs. Het is belangrijk dat er af en toe op de rem wordt gestaan om te werken aan een goed scenario. Dat voel je meteen in het spelen.”
Je lijkt de perfecte combinatie gevonden te hebben, je wisselt met gemak televisie, film en theater af.
“Ik zou het lastig vinden om van één iets afhankelijk te zijn. Die afwisseling maakt het net geestig. Dat ik vaak een klootzak speel? Dat valt best mee. Als het een gelaagde klootzak is, met goeie dialogen, dan is dat een cadeau.”
Wat ik straf vind is hoe je ondanks je palmares, toch nog zo onder de radar kan blijven.
“Ik ga niet snel in de spotlights staan. Ik doe het minimum op het vlak van netwerking, want ik voel me daar heel snel niet op mijn plaats. Dat heeft weinig met mijn vak an sich te maken. Maar frustrerend is dat niet, integendeel. Zolang regisseurs mij kennen en mijn werk goed vinden… Het heeft ook een voordeel, voor Beau Séjour wilden ze een minder bekende kop, net als voor De 16.”
Vind je het dan niet vervelend dat je een paar keer een gastrol had in ‘Eigen kweek’ als garagist, terwijl ik geen enkele andere Vlaamse acteur ken die ooit op een set stond met Michelle Pfeiffer.
“Nee, want Eigen kweek was echt familie. Ik weet ook niet of ik daarin drie seizoenen lang een grote rol zou willen spelen. Ik heb graag dat mensen mij kunnen vergeten, dat je weer wat afstand kan nemen. Ik weet niet echt wat de meerwaarde ervan zou zijn als het grote publiek mij zou kennen. Het is goed zo. En voor die film met Michelle Pfeiffer (The Family, red.) had ik auditie gedaan in de hoop een scène te delen met haar tegenspeler Robert De Niro. Maar met haar spelen was ook geestig.” (grijnst)
Zegt hij nonchalant.
“Een hele lieve madam, maar het was voor haar ook haar eerste dag en ze was dus best zenuwachtig. (ziet onze verbaasde blik) Ik heb al veel grote vedetten gezien die stress hebben.”
Heb je er zelf ook nog?
“Vreemd genoeg heb ik geen stress op voorhand, eerder als we al tien minuten bezig zijn op scène. Ik voel soms dat anderen heel zenuwachtig zijn, zoekend en wroetend, terwijl het voor mij echt thuiskomen is. Ik merk overigens dat ik alsmaar meer rust vind op theatergebied. Ik kan het moeilijk uitleggen. Het begint ook meer en meer belang te krijgen in mijn leven, als acteur. Het theater, die planken… Ik heb het gevoel dat ik daar écht iets kan teweegbrengen. Ik doe film en televisie verschrikkelijk graag en ik heb het ook nodig, maar theater vóédt mij. Als vakman, maar ook als mens.”
Ik had opeens het gevoel dat ik achter de feiten aanliep.
“Ik lees nu een boek van iemand die blind aan het worden is en die zegt dat ‘je wordt wat je ziet’. Wel, ik heb hetzelfde gevoel: ik word wat ik speel. Op theater ga je echt op zoek naar dat ene momentum, dat gevoel dat je echt iets deelt met je publiek én omgekeerd. Alsof je de hele zaal doet ademen en alsof je haast één entiteit wordt. Ik moet niet spelen op zo’n moment. Ik word gespeeld. Door die tekst, door de mensen op scène, door het publiek ook. Als je dat voelt, dat is magisch. Daarom maak ik mij ook geen zorgen over de toekomst van het theater, net omdat je dat gevoel nergens anders vindt. Ik voel ook dat de mensen daar weer op zoek naar gaan.”
Sta je soms stil bij wat je al gedaan hebt?
(denkt na) “Ik heb soms schrik dat ik het beu zal geraken, dat ik op een dag geen goeste meer zal hebben, maar dat is gelukkig nog niet zo. Ik hou er wel rekening mee, want ik heb het al gezien bij collega’s, die het niet meer graag doen en dan maar voor iets anders kiezen. Maar ik heb geen plan B.”
Het is net als je verjaardag niet zozeer een reden om te vieren?
“Ik ben geen grote feestvierder. Kerstmis, verjaardagen… het maakt me in zekere zin ook een beetje triestig.”
Triestig?
“Ik weet het niet, wat valt er te vieren eigenlijk? Als je erover gaat nadenken: waarom vieren we feest? Dat is eigenlijk om onze angsten te bedwingen. De momenten dat we feestvieren is dat omdat we schrik hebben dat er iets zal gebeuren. We vieren Kerstmis omdat de dagen zo donker zijn, vroeger vierden we carnaval omdat het eten bijna op was en we nog één keer alles uit de kast wilden halen. Of een begrafenis, dat is in zekere zin ook een soort feest, omdat we schrik hebben om ook te sterven. Want als je erbij stilstaat: we feesten vaak na een lange tijd van onthouding. Omdat we licht missen, eten, vrede of wat rust. (stilte) Misschien doen we maar alsof. Als je écht blij en écht gelukkig bent, dan ga je niet feesten. Ik toch. Als ik echt gelukkig ben, heb ik meer de neiging om rustig en kalm te zijn. En theater spelen, dat is voor mij écht feest. En niet zozeer dat feestje om het einde van een draaiperiode te vieren, nee, die spontane feestjes die totaal niet voorzien waren.”
Heb je altijd al zo geredeneerd?
“Nee. Tot mijn 35ste dronk ik amper alcohol. Ik ging als jonge gast wel uit in de Langestraat in Oostende, maar ik was nogal, euh, koleriek ingesteld. Niet dat ik zo agressief was, maar ik had zeker geen drank nodig om erop te vliegen. (lacht) Het was alsof ik het soms niet kon verdragen dat anderen plezier hadden. Ik had veel woede in mij. Maar ik heb die demonen intussen getemperd.”
Wist je vanwaar die frustratie kwam?
“Euh, dat ben ik pas later te weten gekomen, ja. Ik voel me vandaag veel beter op mijn 50ste dan toen ik 20 of 30 was, ook fysiek. Ik ben de laatste jaren veel kilo’s afgevallen. Ik loop nu, leef tamelijk gezond en doe aan yoga. Dat is echt een ontdekking geweest. Dat was een gevolg van mijn therapie. Op een gegeven moment ging het gewoon niet goed met mij en besloot ik aan mezelf te werken. Een echte reden was er niet. Ik had het gevoel achter de feiten aan te lopen. Je hebt alles: een mooi gezin, een schone carrière, financiële zekerheid en opeens vraag je je af: en nu? Ik ben maar aan het werken, alles waar ik van droomde wordt werkelijkheid en het voelt alsof ik geen tijd heb om ervan te genieten. En het vreemde is dat je lichaam dat ook voelt. Het begint je signalen te geven en dat wreekt zich. Je kan dat niet ongestraft doen.”
Heb je nu het gevoel dat je op de juiste plek bent?
“Ja. Ik heb mijn tijd genomen om daarachter te komen. Ik heb geleerd keuzes te maken, zoals geen dingen doen waar ik niet achtersta.”
Wat wil je dan wél nog doen?
“Het gaat eigenlijk niet zozeer over concrete zaken, maar vooral over de manier waarop ik ze wil doen. In het Frans zeggen ze: tout espérer, rien attendre. Alles hopen, maar niets verwachten.”
Dat is een wijsheid die mensen pas heel laat in het leven doorhebben.
“Dat is iets wat je moet leren. (denkt na) Je moet er ook voor openstaan. Ik ben ervan overtuigd dat hoe meer je dat doet, hoe meer er dingen gebeuren die je niet verwacht had. Blijven verwonderd zijn, blijven ontroerd zijn. Door de kleine dingen, niet door de roem. Want die brengt echt geen geluk. Als je daar afhankelijk van wordt, moet je altijd maar meer en meer hebben. Erkenning vind ik veel belangrijker dan herkenning. Soms gebeurt het dat iemand mij in Brussel aanspreekt over een stuk dat hij of zij vijf of zelfs tien jaar geleden zag. Man, dan is je dag goed. Er kwam ooit eens een vrouw op mij af. ‘Je kent me niet, maar blijf alsjeblieft doen wat je doet, het is góéd.’ Dat zijn van die momenten, engelen haast, die op je pad komen. Meestal op de momenten dat je een beetje down bent. Dat is… fantastisch.”
Is het lang geleden dat je nog ontroerd bent geweest?
“Ik oefen mij in verwondering en ontroering. Hoe meer je openstaat voor ontroering, hoe beter je andere mensen kan ontroeren. Dat voel ik ook in het stuk (Drie Zusters, red.) dat ik nu speel. Mensen ontroeren is een soort maatschappelijke functie die wij hebben als acteur of artiest. Want onze maatschappij dreigt dat te vergeten. We moeten daarover waken, zoals over een baby’tje of een klein vlammetje. En durven te genieten van de kleine dingen. Ik geef je een voorbeeld. Een paar maanden geleden heb ik voor de eerste keer in mijn leven een soort stage gevolgd in Frankrijk, waarbij ik een week lang niets heb gegeten.”
Een week lang?
“Het heeft niets met religie of een sekte te maken, echt niet. Ik kon het mij ook niet voorstellen, maar een week lang aten we niets. ‘s Morgens dronk ik water en elke dag gingen we met de groep een uur of vier wandelen, van die stevige bergtochten. Na twee, drie dagen begreep ik het echt niet, hoe kon ik nu geen honger hebben? Maar het blijkt dat ons lichaam daarop voorzien is, maar dat we dat niet beseffen. Je hebt meer dan reserves genoeg. Na een week kregen we een bordje met wat groenten. Als je daarin bijt… maar jongens toch. Die explosie van smaken, dát is feest…”
Het gaat er niet om wat ik nog wil doen, maar hoé ik het doe.
“Ik praat er eigenlijk niet gemakkelijk over, omdat mensen denken dat je gek bent of zo, maar het was wetenschappelijk onderbouwd en onder begeleiding. Maar meer dan dat begin je ook echt na te denken over wat je allemaal in je mond steekt. Het is een soort bezinning. Je begint door te hebben dat je in het dagelijkse leven voorbijgaat aan zoveel simpele dingen. Dat de natuur en het leven zo genereus zijn tegenover ons en wij zo ondankbaar zijn. Ik vond het een verrijkende ervaring, want ze hebben gelijk.”
We zien het niet meer.
“Nee. En daarom denk ik meer dan ooit dat wij als artiest, maar nog meer als mens, de anderen wakker moeten maken. Om duidelijk te maken hoeveel geluk we hebben om te eten, om te leven. Het wil niet zeggen dat je niet ambitieus mag zijn, of niet verder mag reiken, maar je mag er je leven en geluk niet van laten afhangen. Daarom voel ik dat ik nog niet klaar ben als acteur, of dat ik het beu ben. Omdat wij de mensen wakker kunnen schudden.”
Wie is Jan Hammenecker? p>
Jan Hammenecker werd geboren op 24 januari 1968 in Oostende. Hij studeerde aan het Herman Teirlinck Instituut in Antwerpen en aan de Kleine Academie in Brussel. p>
Jan debuteerde in de film Blueberry Hill in 1989 en speelde sindsdien in films als Ex-Drummer, Welp, Souvenir en Home. Hij was ook te zien in televisieseries als Het Goddelijke Monster, Clan, Cordon, Vermist, Voor wat hoort wat en recent nog Beau Séjour en De 16. Hij is binnenkort ook te zien in de VTM-reeks Phil Frisco en de film All of Us. p>
Hij speelt ook heel wat theater. Vandaag staat hij op de planken met Drie Zusters van Theater Zuidpool. p>
“West-Vlaams gaat soms makkelijker dan Nederlands” p>
Jan Hammenecker is perfect tweetalig en speelt heel vaak over de grens. “Maar veel West-Vlaams praat ik wel niet meer. Met mijn zus, die in Amsterdam woont, ja. Of met Wim (Willaert, red.), Sam (Louwyck, red.) en Sebastien (Dewaele, red.). Ik voel ook dat ik soms wat naar mijn woorden moet zoeken. Door zoveel in het Frans te spelen, heb ik soms moeite met Nederlandse woorden. Stom, hé. Dan schaam ik me daarvoor. Met het West-Vlaams heb ik dat dan weer minder. Dat gaat vlotter.” p>
“In Frankrijk word ik herkend als Dikke Lul” p>
“Ik heb van geen enkele rol spijt. Maar ik word vooral herkend als Dikke Lul uit de film Ex-Drummer van Koen Mortier. Echt, dat is bizar. Zit je ergens in een boerengat in Frankrijk ‘s avonds laat, komt er opeens een gast naar jou: ‘Je te connais! Grosse Bitte! Ex-Drummer! J’adore!’ Om de een of andere reden is dat wat underground daar, die film. De opnames waren overigens echt rock-‘n-roll, heavy shit bij momenten, maar o zo geestig. Het voelde aan als Oostende, zoals het was toen ik jong was. Dat was bij momenten best heftig in de Langestraat, zeker met die Engelsen. Elk weekend was het koekenbak. Of ik wel eens gevochten heb? Bwa…” (lacht veelbetekenend) p>
Het beste van KW
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier