“Ik zag indertijd al vlug een marathonloper in Koen”
Raymond Van Paemel (62) uit Teralfene is al twaalf jaar de trainer van Koen Naert (30). De Oost-Vlaming was een uitstekende loper in de jaren 70 en 80. Een uitstekende trainer werd hij dan weer door uit zijn fouten te leren en nieuwe trainingsprikkels op zichzelf uit te testen. Een Oost-Vlaamse monoloog.
“Ik was geen slechte loper. In 1984 miste ik zelfs maar nipt de Olympische Spelen in Los Angeles. Ik werkte in drie ploegen bij de politie en om de twaalf dagen moest ik drie nachten werken. Dus nam ik af en toe verlof voor die drie shiften, zodat ik ‘s nachts niet moest werken en meer voor mijn sport kon leven. Zo heb ik leren pieken naar een wedstrijd, want ik had, rekening houdend met mijn job, telkens één kans om te presteren. Zo liep ik op een meeting in Leuven 13’31” op de 5.000 meter. Vincent Rousseau liep 13’28”, terwijl de limiet 13’25” bedroeg. Een week erna liep Rousseau 13’24” in Oslo. Ik ben overtuigd dat ik dat ook kon, maar na Leuven moest ik weer werken en ging het razendsnel bergaf met mijn vormpeil. Die gemiste Spelen zijn het enige waar ik spijt van heb. Maar oké, ik had een job waar ik veel voldoening uit haalde, ik was getrouwd en ik had vier kinderen. Ik heb er het maximum uitgehaald.”
Lactaatwaarden
“Mijn trainer, Armand Muylaert, hield jammer genoeg geen rekening met mijn onregelmatige werkuren. Op een bepaalde dag kwam ik vermoeid op training toe, nadat ik drie nachten op rij had gewerkt. Armand vroeg of ik pijn had. Neen, antwoordde ik. Dus zei hij: doe maar mee. Ik liep niet slecht, maar in wedstrijd kwam het er niet uit. Daarom ben ik na een tijd op mezelf gaan trainen. Ik heb veel uitgetest en op die manier veel bijgeleerd. Over lactaatwaarden bijvoorbeeld. Vroeger sprak men altijd van de 4 mmol-grens. Dat is de waarde waarop je benen beginnen te verzuren. Op die snelheid moesten lopers zogezegd trainen om te kunnen presteren en dus ben ik mezelf daarop beginnen te testen. Wat stelde ik vast: als ik op de piste een training met acht intervallen van 1.000 meter deed, liep ik de eerste in 2’40”, de tweede in 2’45”, de derde in 2’50” en de laatste in 3’10”. Toch haalde ik voortdurend dezelfde hartslagen. Toen besefte ik: dit klopt niet.”
Specialisten van de lange afstand leven heel sober, zonder uitspattingen. Ze moeten er zoveel voor doen en er even veel voor laten. Koen is daar een mooi voorbeeld van
“Ik begrijp niet dat er nog altijd zo vaak op de klassieke manier wordt getest: drie keer 2.000 meter aan een bepaalde hartslag en als afsluiter 600 meter voluit. Dat is een methode uit de jaren 80. Als je geluk hebt, weet je meteen de 2 en 4 mmol-waarden van de loper. 2 mmol is de aerobe grens, een belangrijke waarde voor een marathonloper, terwijl 4 mmol de anaerobe grens aangeeft en vertelt wanneer iemand begint te verzuren. Als je echter pech hebt, moet je na afloop gokken, want drie keer bloed prikken is veel te weinig. Ik ken zelfs een atleet bij wie 20 slagen verkeerd gerekend was. Ik laat hen kortere afstanden lopen en prik soms tot tien keer in hun vinger. Per blok laat ik hen vijf hartslagen hoger gaan, op het einde vaak maar drie slagen meer. Zo heb ik een pak meer ijkpunten om hun trainingswaarden zo exact mogelijk te bepalen.”
“Die inspanningstest is een stokpaardje van mij. Iemand die jong is, laat ik vaak testen. Maar eenmaal 24 of 25 jaar oud verandert de hartslag op de aerobe en anaerobe grens niet meer. Alleen de snelheid wijzigt nog. Toen ik me indertijd op mijn 46ste liet testen, had ik dezelfde hartslagen als toen ik 24 was. Mijn 4 mmol-grens lag op hartslag 163. Alleen de snelheid was veranderd. Op mijn 24ste liep ik 21,5 kilometer per uur op mijn overslagpols, terwijl dat op mijn 46ste nog 17,5 km per uur bedroeg.”
“Nog zo’n misvatting: de aerobe en anaerobe grens liggen niet altijd op 2 en 4 mmol. Dat is een gemiddelde. Bij Koen ligt zijn anaerobe grens bijvoorbeeld op 5,5 mmol. Er is trouwens een heel simpele truc om zoiets zonder een test te bepalen: een halve marathon op een vlak parcours lopen. Als je geluk hebt, zal je hartslag tussen kilometer twee en 19 binnen de drie slagen van elkaar liggen. Dan ken je meteen ook je anaerobe grens, hoe snel je dus kan lopen zonder te verzuren.”
Via Stijn Fincioen
“Koen is via Stijn Fincioen bij mij terechtgekomen. Stijn studeerde indertijd in Aalst en vroeg om met mijn groep te kunnen trainen. Ik heb hem op de marathon van 2u27′ naar een hoge 2u17′ kunnen brengen. Met hem heb ik mijn eerste ervaring als trainer op de marathonafstand opgedaan. Toen Stijn naar West-Vlaanderen terugkeerde, is hij bij André Ornelis gaan trainen. Maar toen die op een dag er plots mee stopte, heeft Stijn gevraagd of hij met enkele andere West-Vlamingen bij mij mocht komen trainen. Tom Vanslambrouck, Davy Stieperaere, Lieven Vandenbroucke, Dieter Brouckaert, Tim Alleman… Zei Stijn: Raymond, er zit ook nog een junior bij. Mag die ook meekomen? Ik antwoordde dat ik dat niet wilde, omdat ik geen ervaring met het trainen van jeugd had. Toch heb ik me laten overhalen. Maar best ook… Die junior was namelijk Koen Naert. Met de ervaring die ik nu heb, weet ik intussen dat het ideaal is als je een loper als eerstejaarsjunior kan beginnen te trainen. Neem nu Pieter Claus (viervoudig Belgisch kampioen op de 1.500 meter, red.). Acht jaar heb ik hem begeleid. Acht jaar lang liep hij persoonlijke records. Maar een negende jaar komt er niet, omdat hij nood heeft aan iets nieuws. Heel jammer, vind ik.”
“Specialisten van de lange afstand leven heel sober, zonder uitspattingen. Dat is gewoon zo. Ze moeten zoveel trainen, zoveel rusten, er zoveel voor doen maar er even veel voor laten. Koen is daar een mooi voorbeeld van. Een harde werker, in alle stilte, die pas na zijn Europese titel heel wat bij de mensen heeft losgemaakt. Ervoor werd simpelweg niet over hem gepraat, terwijl hij wel al Belgisch kampioen veldlopen en Belgisch kampioen op de 5.000 en 10.000 meter was geworden, de CrossCup had gewonnen en een marathon in 2u10′ had gelopen.”
2 mmol en 4 mmol
“Ik heb indertijd al vlug een marathonloper in Koen gezien. Uit lactaattests bleek al snel dat hij geschikt was voor de lange afstand. Dat type lopers haalt uitstekende waarden op hun 2 mmol en en hun waarden op 2 en 4 mmol liggen dicht bij elkaar. Op dat vlak zie je een groot verschil met iemand als Lander Tijtgat. Die kan heel snel lopen op een 10.000 meter, maar als je zijn snelheid op 2 mmol bekijkt, merk je een groot verschil met Koen. Voor een intervaltraining kunnen ze dus perfect samen lopen, maar als Koen en Lander samen een duurloop doen, passen ze minder goed bij elkaar. Als Koen een duurtraining op de planning heeft staan, ligt zijn snelheid een stuk hoger dan de rest. Als hij echt in topvorm is, ligt zijn tempo op zijn aerobe grens op 3’06” per kilometer. (grijnst) Dat halen heel wat goeie lopers zelfs niet op hun 4 mmol.”
“Van mij mocht Koen al een jaar vroeger naar de marathon overschakelen, maar hij wilde eerst nog een snelle 10.000 meter lopen. Bedoeling was om dat in Stanford te doen, tijdens een bekende meeting. Maar Bashir Abdi mocht in de A-reeks aantreden, Koen niet. Zijn B-reeks liep trager, dus kreeg Abdi een contract en Koen niet. Hij kon niets voorleggen, terwijl ik bleef herhalen dat hij een lage 28 in de benen had, de tijd die nodig was om een nieuw contract bij Bloso te krijgen. Tevergeefs…”
“De trainingsschema’s die ik voor Koen opstel, blijven grotendeels onveranderd. Als een formule goed is, moet je niet beginnen te wijzigen. Koen beslist daar zelf trouwens veel in. Ik bepaal de intervaltrainingen op dinsdag, donderdag en zondag. De andere dagen voorzie ik duurlopen. Koen bekijkt dan zelf hoe hij die trainingen exact afwerkt. Als er twee duurlopen per dag op het schema staan, zal hij het sowieso één keer rustig aan doen. Intussen voelt hij dat uitstekend aan. Koen heeft zelf leren ontdekken wat hem het beste ligt. Hij is niet iemand van wie je het handje voortdurend moet vasthouden. Die manier van samenwerken is in de loop der jaren gegroeid. Ik kan niet met al mijn atleten zo werken, omdat niet iedereen daartoe in staat is. Ik zeg het nogmaals: de verdiensten voor zijn prestaties zijn volledig voor hem.”
Als Koen echt in topvorm is, ligt zijn tempo op zijn aerobe grens op 3’06” per kilometer. (grijnst) Dat halen heel wat goeie lopers zelfs niet op hun overslagpols
“Toen Koen in het voorjaar van 2015 in Hamburg zijn eerste marathon liep, werkte hij nog. Om in die periode op stage te kunnen gaan, klopte hij dubbele diensten. Weet je wat dat is? Als verpleger in een brandwondencentrum, hé! Maar toen hij in voorbereiding op zijn tweede marathon, een half jaar later, wel op stage kon gaan, liep hij een tijd van 2u10′.”
Slappe koord
“Sinds zijn overstap is het voortdurend balanceren op een slappe koord om blessures te vermijden. Dit jaar was het zijn hiel waarmee hij een paar maanden op de sukkel was. Hij is in functie van de Spelen enkele keren naar Japan gegaan en door al dat reizen heeft hij net iets te weinig rust gehad. Zoiets besef je natuurlijk pas nadien. Maar goed, alles staat in het teken van Tokio 2020. Zo heeft Koen, voor zijn traditionele hoogtestage in de VS, enkele weken op hoogte in de Sierra Nevada doorgebracht, maar of dat voor herhaling vatbaar is, moeten we nog bespreken. Dat doen we als hij terug is van Japan. Koen heeft de voorbije maanden weer heel veel geleerd. Het wordt voor Tokio opnieuw een hele puzzel die we in elkaar moeten steken.”
“Natuurlijk zal hij zondag zijn best doen. Koens conditie is niet super, maar zeker ook niet slecht. We gaan er niet vanuit dat hij een persoonlijk record zal lopen, ook al liep de Noor Moen er twee jaar geleden de beste Europese tijd ooit (2u05’48”, red.). Alles draait om Tokio. Er zijn heel wat vragen waarop we een antwoord moeten vinden. Moet hij vooraf meer tijd in Japan doorbrengen? Hoe heeft hij zich aan de jetlag aangepast? Wanneer zal hij moeten beginnen af te bouwen? Vergeet niet: vanuit de VS, waar Koen op hoogtestage was, bedraagt het tijdsverschil met Japan 16 uur. Met Europa ging dat maar om acht uur.”
Osteopaat in Japan
“Koen is daarin een freak. Hij noteert echt elk detail. Hij is met elk facet van zijn sport bezig en in veel zaken heb ik geen inbreng. Akkoord, ik maak zijn schema’s op, maar al de rest, daar heeft hij zelf voor gezorgd. Hij heeft onder meer een uitstekende kine, Leo Wouters. Dat is een gepensioneerde osteopaat uit Antwerpen, een icoon in zijn vakgebied die hij via Pieter-Jan Hannes heeft leren kennen. Leo was erbij tijdens Koens hoogtestage in de VS en ook nu in Japan is hij van de partij. Zonder hem zou Koen nooit weken van 200 km kunnen afhaspelen. Eigenlijk heeft Leo meer verdiensten dan mij. Hij kent Koen door en door en denkt mee na over andere zaken.”
“Je moet als topsporter altijd wat geluk hebben, maar op de marathon dwing je geluk grotendeels af. Er zijn geen wondermiddelen. Je moet er alles voor doen en je moet er alles voor laten. Maar op die ene dag moet het wel gebeuren. Een 1.500 meter-loper die faalt, kan de week erna weer een wedstrijd lopen. Een marathonloper niet. Hout vasthouden dus. Tot nu toe is het altijd goed uitgedraaid en hopelijk blijft dat zo.”
“Wat na Tokio volgt, weet ik niet. Koen wil daar ook nog niet mee bezig zijn. Tokio is het enige wat telt. Daar moet alles voor wijken. Maar dan ook echt alles. Als hij volgende week weer in België is, zal hij bijna tien weken weggeweest zijn van vrouw en kind. Onderschat dat niet.”
“In ideale omstandigheden kan Koen nog iets sneller lopen dan zijn 2u07’39” van Rotterdam dit jaar. Daar geloof ik echt in. Maar of dat effectief zal lukken, kan niemand zeggen. Ik denk dat Koens limiet een hoge 2u06′ is. Bashir Abdi (die in oktober in Chicago met 2u06’14” zijn eigen Belgisch record scherper stelde, red.) zie ik nog sneller gaan, maar daar een tijd op plakken, is moeilijk. Ik geloof wel dat Abdi ervoor zal zorgen dat het Belgisch record voor lange tijd niet meer te verbreken zal zijn.”
“Toptrainers bestaan niet, maar topatleten wel” p>
“Het vertrouwen tussen Koen en mij is er definitief gekomen toen Koen tweedejaarsjunior was. Met Nieuwjaar stond hij aan de leiding in de CrossCup, maar stelde ik hem de vraag: wil je de CrossCup winnen of wil je het BK winnen? Koen antwoordde dat hij Belgisch kampioen wilde worden. Daarop zei ik: oké, dan moet je nu 14 dagen relatieve rust nemen en ga je in de CrossCup tegen je tanden krijgen. Zo geschiedde ook. D’hoedts trainer, Dirk De Maesschalck, kwam naar mij: Jeroen loopt goed, hé. Ik antwoordde: wij pieken naar het BK. Waarop De Maesschalck zei: maar wij ook, hoor! Koen werd toen dus Belgisch kampioen.” (glimlacht) p>
“Een uitspraak ik graag geregeld herhaal, is: toptrainers bestaan niet, maar topatleten wel. Je ziet vaak dat een trainer één keer een topatleet onder zijn hoede heeft. Ik heb er nu wel enkele gehad, maar dat komt vooral door mond-tot-mondreclame. Momenteel train ik een talentvolle juniore uit Lede, Febe Triest. Ik durf haar een beetje met Koen te vergelijken. Ze studeert en zit op kot. Daardoor zie ik haar enkel op zondag voor de heuveltraining in Zottegem. Ook dat vind ik belangrijk. Dat mijn atleten uitvoeren wat ze moeten doen en dat je er als trainer niet voortdurend bij bent. Als ze aan een EK of WK deelnemen, staan ze daar ook alleen aan de startblokken, hé. Koen zie ik ook niet zoveel. Dat was wel het geval toen hij drie jaar lang in Erembodegem woonde. Hij is speciaal voor onze samenwerking naar daar gekomen en we zagen elkaar toen haast dagelijks. Het is in die periode dat we zo’n goeie band hebben opgebouwd. Toen Koen naar Oostkamp verhuisde, was het heel goed dat we die periode in Erembodegem achter de rug hadden.” p>
Atletiek
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier