De inhoud op deze pagina wordt momenteel geblokkeerd om jouw cookie-keuzes te respecteren. Klik hier om jouw cookie-voorkeuren aan te passen en de inhoud te bekijken.
Je kan jouw keuzes op elk moment wijzigen door onderaan de site op "Cookie-instellingen" te klikken."

Caféklap in de Helleketel in Watou: “Tijdens de oorlog was dat hier een huis van plezier”

Kurt Vandemaele
Kurt Vandemaele Reporter

Kurt Vandemaele op zoek naar de wijsheid in de kan in De Helleketel.

Lena kan geen stilte verdragen. Ofwel duwt ze een paar knopjes van haar jukebox in of ze pakt nog uit met een verhaal. Ze heeft veel sterke verhalen. En ze brengt ze met haar sterke stem, die klinkt als een klok. Haar cafeetje is het oudste van West-Vlaanderen, nu dat van Marie-Jeanne er niet meer is, zegt ze. Voor ik haar kan tegenspreken, toont ze me een grote postkaart. “De allereerste die verstuurd is na de oorlog, door een Engelsman, uit dank voor zijn verblijf hier. Jaja, echt, dat is de allereerste postkaart van na de oorlog.”

Ze zou op de markten moeten staan. Haar gevel is al even schreeuwerig. Prijst de specialiteiten van het huis aan: “Zotte Bie, het Helleketelbier en de Picon,” herhaalt ze nog eens, mocht ik ernaast gekeken hebben. De bustes van Laurel en Hardy en Marilyn Monroe kijken er uit het raam naar de velden.

“Ja, mensen komen hier soms van ver,” zal Lena me straks zeggen. Zodra ze hoort dat ik van de krant ben, moet ik niets meer zeggen, is ze haar cafeetje aan het aanprijzen. “We moeten het hebben van de mond-aan-mondreclame,” zegt ze. Ze heeft er het geschikte instrument voor. Als ze haar keel openzet, horen ze haar tot ver in Frankrijk. Ze overstemt moeiteloos de muziek uit de jukebox. En heus niet alleen omdat de klankkasten van het ding hun beste tijd hebben gehad. Ieder deuntje klinkt alsof het door de geluidsmuur is moeten gaan alvorens het café te bereiken.

Maar de klassiekers blijven herkenbaar. Johnny Hallyday, Charles Aznavour, Tom Jones of ‘Marva’, met ‘Herinneringen’. “Ik ben derde generatie,” zegt Lena. En ze begint te vertellen voor ik iets gevraagd heb. “Ik sta al van mijn twaalfde in het café. Uitgaan was geen optie. En voortstuderen evenmin. Het was pinten verkopen. Of ik dat jammer vond? We waren het gewoon en we hebben het altijd graag gedaan. Want ik zal je eens zeggen hé: iemand die het niet graag doet, moet er absoluut niet aan beginnen.”

Af en toe schakelt ze over op een woordje Frans. Al zou Molière het niet graag gehoord hebben. Eigenlijk is het meer Frams, een kruising van Frans en Vlaams, waar de mensen van over de schreve dan weer hun eigen variant op hebben. Zoals Motul, één van de mannen aan de toog, die zegt dat het ‘gjèstig is en niet diere’ in de Helleketel.

“Weet je waar die naam vandaan komt?” vraagt Lena. Het maakt niet uit of ik ja of neen zeg. “Hij werkte vroeger in een garage en Motul was een merk van olie.” Ze hapt even naar adem en gaat dan verder. “Weet je, toen we jong waren zeiden mijn ouders op een gegeven moment: ‘Hier komen geen Fransen meer binnen.’ Wij, de kinderen, waren natuurlijk niet akkoord. We zeiden: ‘Geen Fransen meer, dan bestellen wij geen pinten meer.’ En in de kortste keren zat het hier weer vol met volk van over de schreve.”

Ze voelt een vraag komen en geeft al antwoord voor ik ze heb kunnen stellen. “Ik heb volk van ter plekke, maar even goed uit heel België. Jambers is hier al geweest, Jean Blaute,.. De winnaars van de 24 uren van Ieper kwamen hier jaren hun champagne opdrinken. Gilbert Staepelaere was een vaste gast. We zijn gekend voor de ambiance met de jukebox. Mensen mogen hier zichzelf zijn. Hoe zotter, hoe liever. Ik zal nooit reclameren.

En kijk, zie je dat?” En ze wijst naar een ingelijste spreuk aan de schouw. “Jeroen Meus…” Ze pauzeert even en zegt dan “jaja, de kok”, goed wetende als publieksspeler wanneer je ruimte moet laten voor een wauw. “Wel, hij zei: ‘Lena, als je ze wegdoet, ze is van mij.” En ze vertelt hoe de spreuk veertig jaar lang bij haar moeder op zolder heeft gestaan. Het was een trouwcadeau van de buren. Meteen ook de reden waarom haar moeder al die tijd niet met de buren sprak. “Het ware te wensen dat alle mensen met hunne gebreken zichzelve bekeken, dan zouden ze het praten van een ander wel laten,” luidt de tekst.

“Tijdens de eerste en de tweede wereldoorlog was dat hier al een huis van plezier,” gaat Lena ongestoord verder. “Mijn overgrootmoeder brouwde het bier, mijn grootmoeder bereidde de stamppotten voor de soldaten. Ooit logeerden er hier vijftig soldaten tegelijk. De rest laat ik aan jouw verbeelding over. Denk maar eens diep na.”

Niet dat ze me veel tijd laat om te denken. “De mensen komen nu naar Watou voor de poëzie en de rust. 55 jaar geleden kwamen de eerste toeristen, dat waren de hoppeplukkers. Oma, opa, en de wijven en de kinderen. Als die wijven eens scheef wilden gaan, dan waren er de mannen van Houthulst en Moorslede. De mooie mannen kwamen uit Houthulst. En in Moorslede vergaten ze dat ze een vrouw hadden. Op een dag kwam hier een vrouw binnen met acht kinderen. Ze zei: ‘Kindjes, jullie hebben nooit echt een vader gehad… Maar ik kan jullie wel vertellen van waar jullie komen. Ik heb hier veel goeie dagen gehad…”