Julien – Jules – Verriest: “Hoe ouder ik word, hoe gelukkiger ik me voel”

Jules Verriest. © Davy Coghe
Thomas Rosseel
Thomas Rosseel Journalist

Elke week spreken we met een bekende streekgenoot over de verschillende seizoenen van het leven. Hoe zag hun lente – de kindertijd – er uit? Hoe bloeiden ze open als volwassene tijdens de zomerjaren? Hoe beleven ze hun herfstperiode vandaag? En waar dromen ze nog van voor de winterse jaren? Vandaag: Julien – Jules – Verriest (73), Cerclespeler van de eeuw.

Een voordeur in de Oud-Strijderslaan in Sint-Andries kleurt groen. Weinig verrassend want erachter wacht de allergrootste speler uit de geschiedenis van Cercle Brugge ons op. Amper binnen en je voelt je al een vriend aan huis. “Broere, ge ziet ier thus, zet je en vroag mo wa daj wilt.” De hemelsbrede glimlach van de enthousiaste op en top Bruggeling verdwijnt niet het gesprek. Het glas is altijd halfvol. Dankbaar voor wat het voetbal hem heeft geschonken, voor wat zijn tweede vrouw Andrea hem vandaag schenkt en voor wat hij nog droomt met zijn familie.

(Lees verder onder de video)

https://www.youtube.com/watch?v=d2zw-ZsZlGw

LENTE

‘Ooit’ start op 19 mei 1946. Julien Verriest wordt geboren in de Dweersstraat in Sint-Andries, tegenwoordig de Jan Britostraat, als zoon van kruideniers met een eigen winkeltje en huifkar. Als speelkameraad van drie zussen en een broer ook. “Wij kenden een prachtige jeugd, met prachtige ouders. Ze werkten hard voor hun winkeltje. Wij speelden elke dag op straat want auto’s waren er nog maar amper.”

Wellicht leerde je ook voetballen op straat?

(knikt) “Onze bal maakten we met nat papier, tot we min of meer een ronde vorm kregen. En dan spanden we daar rekkers rond. De voordeuren van de mensen waren onze doelen. Studeren was aan mij niet besteed, ook al was ik goed mee met de bende. Ik wou alleen maar voetballen.”

Hoe belandde je bij Cercle?

“Toen ik tien was, nam mijn neef me mee naar een training. Na afloop werd kwam iemand van het bestuur: Jules’tje zet hier eens je krabbel, vent. Dat was een aansluitingskaart. Ze hadden mijn talent opgemerkt. Ik mocht al snel wedstrijden meespelen, maar ik moest mijn paspoortje elke week ‘vergeten’, want ik was te jong om met de miniemen te mogen spelen. Het bestuur betaalde de wekelijkse boete met plezier. (lacht)

Waren je ouders Cercle-mensen?

(schudt het hoofd) Mijn ouders waren totaal niet bezig met voetbal. Mijn pa heeft me één keer zien spelen in mijn hele carrière. We speelden met de miniemen op Club. Mijn vader was na twintig minuten plots weg. ‘Stamp die witten zijn poten af’, had een ouder geroepen over mij. Mijn pad had er een degout van gekregen. Zelfs toen ik in eerste klasse speelde, kwam hij niet.”

Een Cerclestadion met mijn naam? Dat zou niet onlogisch zijn

ZOMER

Als schoolverlater op zijn veertiende vindt Jules een job als arbeider in een boekbinderij, een job die hij aanvankelijk kan combineren met trainingen ‘s avonds.

Deed je dat graag?

“Goh, als jonge gast werd je ingepeperd dat je moest gaan werken om je leven verder uit te bouwen. Het draaide niet om wat je wou. Je ging werken en daarmee uit. Ik had maar één plan in gedachten: ik wou het tot de eerste ploeg van Cercle schoppen én aan een vaste job geraken bij Ebes (het huidige Engie Electrabel, red.) in de Scheepsdalelaan. Als je daar kon beginnen, had je zekerheid voor de rest van het leven. Die drang heeft een grote rol gespeeld in mijn leven.”

Je maakte je debuut in de eerste ploeg als 19-jarige tegen Lierse.

“We waren tien matchen ver en Cercle telde één punt. Ik dacht daar niet te veel bij na. Wat op mijn weg kwam, loste ik altijd op mijn manier op. Ik hield de hele match de beste speler van Lierse uit de wedstrijd. Het werd 0-0. De volgende dag kopte de krant in dikke letters: ‘Enig lichtpunt: Verriest’. Ik heb meteen een heleboel van die gazetten gekocht. (lacht) Ik ben nooit meer uit de ploeg verdwenen.”

Dat seizoen zakten jullie wel naar derde door een vermeend omkoopschandaal. Als jong talent bleef je ondanks interesse Cercle trouw.

“Vandaag zou je die aanbiedingen niet meer kunnen weigeren. Maar Cercle zat in mijn bloed. Ik heb meegebouwd aan de terugkeer. Een jaar of drie later stonden we weer op onze plek.”

De topploegen kwamen je weer achterna. Standard, Anderlecht, Club Brugge. Waarom zette je die stap niet? Je werd aanzien als potentieel Rode Duivel.

“Ik was God op Cercle. Ik werd bij alles betrokken. Cercle was Jules’tje Verriest. Op een dag zijn we toch eens rond de tafel gaan zitten met Anderlechtvoorzitter Constant Vanden Stock. Hij wou me al twee jaar. Maar het bestuur van Cercle wou me per se houden. Ik zei tegen voorzitter Ducheyne dat ik zou blijven op één voorwaarde: hij moest me aan die job bij Ebes helpen. Dan moest ik geen prof worden, had ik zekerheid voor de rest van mijn dagen en kon ik mijn leven in Sint-Andries verder leiden. En zo geschiedde. Vanden Stock zei achteraf dat er maar één speler ooit het grote Anderlecht heeft geweigerd: Jules’tje Verriest. (lacht)”

Wat deed je eigenlijk bij Ebes?

“Aansluitingen van gas en elektriciteit. Onder de mensen komen, was mijn leven. Ik vond dat zo leuk, ook al stond ik vaak bij weer en wind in putten te ploeteren. Ik heb zo wel veel overboord gegooid, ik besef dat. Was ik naar Anderlecht of Club gegaan, was ik zeker Rode Duivel geworden.”

Smaakt dat toch niet een beetje zuur?

“Voor mijn naam als voetballer een beetje. Maar ik ben in 1980 gestopt. We zijn straks 40 jaar later. Als je ziet wat voor aanzien ik nu nog heb in Brugge, dan ben ik blij met die keuze. Als ik naar het voetbal ga kijken in Brugge word ik op handen gedragen. Dus ik ben overgelukkig met wat ik wél heb kunnen verwezenlijken. En zag je me al op een appartementje in Brussel zitten? Daar hoorde ik niet thuis.”

Vijftien jaar geleden volgde de ongetwijfeld zwaarste periode uit je leven. Je eerste vrouw Christiane, met wie je al sinds je vijftiende samen was, overleed.

(knikt) Christiane kreeg borstkanker toen ze vijftig was. Ze is na de behandeling een paar jaar genezen verklaard, tot ze herviel. We hebben lang op hoop geleefd, ze heeft geknokt, maar het mocht niet zijn. Kanker is geen doetje, hé. Je hebt zo’n zaken niet in de hand. Ik was zestig jaar en stond er alleen voor. Gelukkig had ik veel steun aan mijn zoons, schoondochters en toen twee kleinkinderen. Ik moest voort, hé.”

Twee jaar geleden huwde je een tweede keer, met Andrea. Had je dat nog durven dromen na Christiane?

“Eigenlijk niet. Ik ben twee jaar alleen geweest en ging regelmatig op mijn eentje eten. Een van mijn adresjes was Martins Visrestaurant, in Zeebrugge, dat Andrea al snel overnam. Op den duur maakte ze speciaal mijn vaste tafeltje voor me vrij als ze wist dat ik kwam. Maar ik had lang niet door dat ze een oogje op me had. Ik was als jonge kerel nooit uit geweest en was jong getrouwd. Wist ik veel. (lacht) Maar van het een kwam het ander. Ik heb enkele jaren meegeholpen in het restaurant en in 2011 nam mijn tweede zoon Christophe de zaak over met zijn vrouwtje. We gaan er wekelijks iets eten. En dan wordt er langs alle kanten aan mijn mouw getrokken. Aan aandacht geen gebrek. (glimlacht)

Jules Verriest.
Jules Verriest.© Davy Coghe

HERFST

Jules geniet naar eigen zeggen van het gepensioneerde leven met Andrea. “Profiteer ervan, zeggen de mensen. Maar dat vind ik een verkeerd woord. We mogen nu vooral genieten van wat we al die jaren hebben opgebouwd.”

Waar geniet je het meest van, Jules?

“Mijn familie. Ondertussen zijn er al vier kleinkinderen, twee van elk. Lennert, de oudste, zit sinds dit jaar aan de unief en heeft een lief. Zijn zus Lois vrijt ook. Dat is confronterend. Soms zou je hun groei willen tegenhouden. Het gaat zo snel. Cyriel is een uitstekend voetballertje. (zie kader rechts) Juliette is het kleinste. Vier is ze nu, en ze is naar mij genoemd. (straalt) Je zou dat kunnen opeten, hé. Het is al opa wat de klok slaat. Maar binnen tien jaar zal die band met haar ook alweer helemaal anders zijn. Ik moet er nu dus van genieten.”

Je ziet er gelukkig uit.

“Hoe ouder ik word, hoe gelukkiger ik word. Omdat ik dankbaar ben voor mijn mooie oude dag. En voor wat de mensen me hebben gegeven. Ik ben groot geworden dankzij de Cercle-supporters. Andrea en ik leven ons leventje en zijn overgelukkig. Ik denk niet dat de koning en koningin zo’n leven hebben als dat van ons. (lacht)

Ga je nog vaak kijken naar Cercle? Daar word je wellicht tegenwoordig iets minder gelukkig van?

“Iedere thuismatch gaan we kijken, maar de laatste vijf jaar is Cercle inderdaad Cercle niet meer. Het familiale is eruit. Dat doet zeer, want ik maakte alles mee. Ik heb veel respect voor de Cerclesupporters. Die mensen zijn Cercle en zullen dat altijd blijven.”

Kan jij het legertje huurlingen niet inspireren?

“Enkele weken geleden heb ik ze toegesproken over de geschiedenis van Cercle, op blijvende vraag van het bestuur. Ik voelde na afloop respect. De spelers wilden allemaal met mij op de foto. Maar veel van die gasten hadden zich veel meer voorgesteld bij hun overeenkomst met Monaco dan een transfer naar Cercle. Dat is misschien wel het grootste probleem.”

WINTER

“Je moet alles in het leven een plaatsje geven, ook de dood. Het hoort er nu eenmaal bij”, vertelt Jules over het laatste seizoen van het leven, dat ons allemaal te wachten staat. Angst heeft hij niet. “Als je al eens in de zeventig bent, heb je alles meegemaakt. Je kunt alles beter plaatsen.”

Je bent niet bang voor je eigen dood. Ben je wel bang om nog eens iemand te verliezen die je heel dierbaar is?

“Dat wel. Ik wil als eerste gaan. Ik ben de oudste van de bende. (wijst naar de familiefoto op de schouw) Ik zou niet weten wat ik zou doen mocht er met een van hen iets gebeuren. Ik zou het niet meer aankunnen. Ik word zot, denk ik. Ik moet op een dag als eerste ‘vaarwel’ zeggen. Maar hopelijk is die dag nog ver weg.”

Als Cercle ooit een eigen stadion krijgt, hoop je dan stiekem dat het jouw naam krijgt?

“Dat zou niet onlogisch zijn als speler van de eeuw. Maar dat kun je niet meer hopen. Zulke zaken worden verkocht.”

Een tribune dan?

“Ja, misschien. (knipoogt) Op Cercle is er nu al het restaurant Chez Jules. Dat doet me al heel veel. Aan waardering geen gebrek bij Cercle. Eigenlijk is het lelijk om te zeggen over jezelf, maar volgens mij heeft er nooit iemand meer gedaan voor Cercle dan ik.”

Wat mag er later op je grafzerk staan?

“Ik laat dat over aan de mensen voor wie ik heb geleefd. Zij moeten dat kiezen. Mijn zoons en Andrea zullen het wel weten als het zover is. Weet je wat typisch is aan onze familie? De Verriestjes trekken elkaar recht als het nodig is. Dat weten mijn zoons en de kleinkinderen maar al te goed.”

Waar droom je nog van?

“Dat de familie en ons leven zoals het nu is nog heel lang mag duren. Cyrieltje, mijn derde kleinkind, is een heel goed voetballertje. Ik hoop dat hij op een dag opa zijn staak uittrekt. Dat hij nog beter mag worden dan ik. Als hij later bij Barcelona speelt, koopt hij een appartement voor mij daar, zegt hij. (lacht) En dan mag ik elke match komen kijken. Ik hoop dat het hem lukt. Af en toe geef ik hem een tip. Het kan hem maar helpen. (knipoogt) Het is juist jammer dat er zo weinig beelden zijn van mijn voetbalcarrière.”

Waar heb je spijt van?

“Na Cercle ben ik een jaar speler-trainer bij Moeskroen geweest. Ik vertrok ‘s ochtends vroeg met mijn voetbaltas en boterhammen in de koffer naar Ebes. Nadien moest ik nog naar Moeskroen rijden. De autosnelweg lag er toen nog niet, hé. Ik was bijna twee uur onderweg om er te geraken en te trainen. En na de training was ik nog bezig met de ploegopstelling. Dat was geen leven. Bovendien was het er heel amateuristisch werken. Hadden ze me na enkele weken gezegd dat ik mocht stoppen, ik had een gat in de lucht gesprongen. Maar ik verdiende aardig en had al afscheid genomen van Cercle. Uiteindelijk heb ik het seizoen uitgedaan, maar meer niet. Dat is niet zo’n leuke herinnering uit mijn leven. Trainer zijn was eigenlijk ook niets voor mij. Ik was te veeleisend.”

Waar ben je het meest trots op?

“Op mijn gezinnetje. Daar gaat er niets boven. En dat zal zo blijven. Andrea is ook helemaal in de familie opgenomen. Mijn zoons hebben daar nooit moeilijk over gedaan. Voor mijn kleinkinderen is zij ook oma. Dat is mijn grootste geluk. Als je alleen valt op je zestigste, is opnieuw verliefd worden niet het eerste waar je aan denkt. Christiane en Andrea zijn trouwens twee dezelfde. En de Verriestjes zijn één geheel. We staan hier soms met de kleinkinderen te zingen van ‘wij zijn de Verriestjes’. Ik heb ook niet één vijand in mijn leven, denk ik. Daar ben ik ook enorm trots op.”

Wat zou je anders hebben gedaan?

“Eigenlijk niets. Al mijn beslissingen zijn destijds uit het hart gekomen. En als je je hart volgt, kun je niet missen. Ik moest contractonderhandelingen altijd alleen voeren, hé. Er waren geen managers en mijn pa trok zich er niets van aan. Natuurlijk had ik andere keuzes kunnen maken, die achteraf gezien misschien beter waren geweest. Maar dat is van geen tel. Je moet naar het moment zelf kijken, geen veertig jaar of vijftig jaar terug in de tijd kijken.”