DE ARK VAN KW (8) : Doodshoofdaapjes in Bellewaerde

Redactie KW

Elke woensdag serveren we (niet letterlijk, geen zorgen) een opmerkelijk dier dat op West-Vlaamse bodem vertoeft.

Wij bij KW zijn zot van beestjes en we weten dat jullie dat ook zijn. Getuige daarvan de duizenden katten en honden in jullie tuin, volières vol parkieten en bokalen vol goudvissen. Maar de ark van Noah had natuurlijk nog wel meer beestjes in het ruim. Voortaan gaan we elke week op zoek naar de eerder zonevreemde exemplaren en de kleurrijke exoten.


In Bellewaerde zijn ze dezer dagen helemaal in de ban van Halloween. Op 25, 26 en 31 oktober en 1 november zijn er Halloween nocturnes met vuurwerk. Het park is dan open van 10 uur tot 21 uur. Ook de beestjes worden volop in de Halloweensfeer gedompeld. Zo kregen de doodshoofdaapjes een lekkere pompoen voorgeschoteld.

Griezels van 30 cm groot

Maar hoe kregen de doodshoofdaapjes hun lugubere naam? “Ze danken hun naam aan hun gezichtstekening, die wat van een schedel wegheeft”, zegt dierenverzorger Koen Dedeurwaerder uit Lichtervelde. “Het gebied rond de ogen en oren is wit, evenals de keel en beide zijden van de nek. De huid rond de lippen en de neusgaten is kaal en zwart van kleur. Doodshoofdaapjes worden 26 tot 36 centimeter lang, met een 35 tot 42,5 centimeter lange staart en een gewicht van 800 tot 1000 gram.”

Doodshoofdaapjes leven in de tropische regenwouden van Latijns-Amerika, maar de doodshoofdaapjes die in Bellewaerde verblijven, zijn een speciale en zeldzame ondersoort. “Het gaat om Boliviaanse doodshoofdaapjes”, legt Koen uit. “Ze komen enkel voor in Bolivië en een buurland. Ze verschillen ook de meer algemene soort door hun uiterlijk.”

Uitkijken geblazen!

In Bellewaerde zijn er vijf doodshoofdaapjes: een mannetje (Lumpy), drie wijfjes (Damson, Peach en Mikie) en een jonger mannetje (Igor) dat vorig jaar geboren werd. “In het wild kunnen ze voorkomen in groepen van meer dan 100”, vertelt Koen. “Het zijn dagdieren en heel energieke beestjes. Daardoor is er ook steeds veel interactie met de bezoekers, die door het verblijf van de aapjes kunnen wandelen. Ze zijn ook heel nieuwsgierig. Als er bij de bezoekers ergens een rits van een zak openstaat, moeten ze oppassen dat de aapjes er niet met hun pootjes in zitten. Bezoekers moeten ook oppassen dat ze er niet vlak onder staan, want ze zouden wel eens hun behoefte op hun hoofden durven mikken.”

“Doodshoofdaapjes zijn omnivoren. Ze eten alles. Wij voederen ze fruit en speciale korrels, maar ze zijn ook heel de dag bezig met insecten te zoeken en op te eten. Soms eten ze zelfs vogeltjes. Het is nog gebeurd dat ze in het voorjaar de nestjes van de pimpelmeesjes leegroven om de pasgeboren kuikens op te eten. Ze kunnen wel niet tegen suiker, wat soms problemen geeft als bezoekers hen snoepjes geven. Maar het zijn ook opportunisten. Ze schrikken er niet voor terug om ijsjes of wafels uit de handen van de bezoekers te grissen.”

Koude winters

Hun habitat ligt rond de evenaar, waar het hele jaar warm is. In Bellewaerde worden ze echter geconfronteerd met de koude winters. “Maar ze hebben hun verblijf dat goed geïsoleerd en verwarmd is”, vertelt Koen. “Dan kunnen ze in principe nog naar buiten maar zie je ze minder. Als het sneeuwt houden we ze bewust binnen want ze hebben fijne teentjes en nageltjes die erg gevoelig zijn voor vrieswonden.”

“Onze aapjes zijn de bezoekers ondertussen al gewoon en komen heel dicht. Maar als er bijvoorbeeld een buizerd overvliegt, dan komt hun instinct naar boven en slaan ze alarm. Het is wel sjiek dat dat nog in hen zit. Ontsnappen durven ze ook doen, maar ver gaan ze dan niet. Ze keren meestal vanzelf terug naar hun verblijf waar het lekker warm is en waar ze hun eten krijgen. Hen vangen buiten is onbegonnen werk. Als ze een net niet zien zitten ze in minder dan tien seconden boven in de kruin van de bomen. Als we ze moeten vangen, bijvoorbeeld om ze te verzorgen, dan kunnen we dat doen in het verblijf. Daar zijn er kattenluikjes die je kan sluiten zodat ze wel naar binnen kunnen en niet naar buiten. Maar ondertussen zijn ze slim genoeg om te weten dat ze aan het luikje kunnen trekken om buiten te kunnen.”

(TOGH)