Bernard Lelou:”Ik kan niet gelukkig zijn terwijl mijn kinderen verhongeren”

Bernard Lelou.
Kurt Vandemaele
Kurt Vandemaele Reporter

Bernard Lelou aarzelt geen moment wanneer ik hem vraag of hij wil praten. Hij lacht zijn parelwittetanden bloot en zegt “wat wil je van me weten?” We staan op het Sint-Amandsplein. Hij woont er in de buurt, op Overleie. Nog maar zeven maanden. En toch lijkt het alsof hij er iedereen kent. Het maakt niet uit welke huidskleur ze hebben of welke religie, hij spreekt iedereen aan. Het is hem niet aan te zien dat zijn hart bloedt. “Hoe kan ik gelukkig zijn terwijl mijn kinderen honger hebben?”, zegt hij. “Waarom is het leven een zoveel hardere strijd wanneer je in Afrika geboren bent? ” Vragen waarmee hij me achterlaat, na me hartelijk de hand geschud te hebben. Zijn woorden spelen al dagen door mijn hoofd.

Bernard gaf lange tijd les aan de universiteit van Brazzaville, toen hij een studiebeurs te pakken kreeg om zich verder te specialiseren. Zo kwam hij aanvankelijk in het Belgische Gembloux terecht. In een straatgesprek wissel je niet vlug eventjes CV’s uit, maar uit het gesprek maak ik op dat hij nadien nog acht jaar aan de universiteit in Gent vertoefde . “Aan het Boerekot,” buldert-ie. En je zou warempel gaan geloven dat hij een vrolijke olijkerd is. Maar zijn gelach smukt slechts zijn façade op, zo merk je snel snel wanneer blijkt dat hij met lede ogen toeziet op hoe de bevolking van zijn kleine land verhongert. Zijn land is Congo-Brazzaville, niet te verwarren met wat hij RDC noemt, Républic du Congo, het land dat vroeger een Belgische kolonie was en aan de andere kant van de Kongorivier ligt.

Doe het zelf

“Toen ik indertijd de kans kreeg om met een beurs in Europa te komen studeren, moest ik kiezen tussen Frankrijk of België. Aan de Fransen hadden we niet zulke goeie herinneringen, aan de Belgen daarentegen wel. Toen ik nog een kind was, voerde mijn moeder handel tussen Congo-Brazzaville en Congo-Kinshasa, waar de Belgen het heft in handen hadden. Ze kocht allerlei waren in Kinshasa en verkocht die in Brazzaville. We hadden al Pepsi Cola in huis voor iemand bij ons daarvan gehoord had, we hadden brood, Belgisch brood. En Belga sigaretten. En mijn vader heeft destijds zijn getuigschrift als metselaar behaald aan de Belgische school in Matadi. Vandaar dat ik in Gembloux ben beland. Later ben ik nog verder gaan studeren in Gent. Aan het Boerekot, op Coupure Links. Dat is mijn tweede thuis. Daar heb ik gedoctoreerd.”

Jullie leiders zouden beter geen zaken doen met mensen die hun eigen volk laten verhongeren

Terwijl hij vertelt, zwaait hij naar de kinderen die voorbijstappen. “Kinderen die hun grootouders achtergelaten hebben in hun land. Ik ben een beetje een opa voor hen. Ik ben zelf ook opa. Van Amélie en Lizzy. Het doet altijd deugd om die lachende gezichtjes te zien.” Bernard is inmiddels bijna 65. Hij heeft 35 jaar les gegeven en zou dat dolgraag nog doen. Niet zo lang geleden stond hij als Franstalige nog voor de klas in Moeskroen en momenteel volgt hij Nederlandse les om ook hier zijn kennis te kunnen delen.

“Ik heb heel lang les gegeven over hoe je meer voedsel uit de gewassen kon halen, hoe je planten genetisch kon wijzigen en verbeteren. Het Afrikaanse volk kan zijn problemen oplossen door studie. Precies om mijn kennis nog te verhogen ben ik hier komen studeren. Dat was niet altijd gemakkelijk. Vooral in het begin toen ik in Gent belandde, had ik het moeilijk. Ik herinner me dat ik toen vooral te horen kreeg “Doe het zelf”. Ik moest mijn plan trekken. En dat heb ik ook gedaan. Zo leer je ook het meest. Ik heb veel voordrachten gegeven in Afrika over de cultivering van de niébé, een boon die proteïnes kan verschaffen aan ondervoede mensen. Nu worden er in mijn land bonen ingevoerd uit Frankrijk, terwijl er de Afrikaanse bonenvariëteit niébé zeer voedzaam is en perfect in een droge bodem kan gedijen.”

Hongersnood

“Momenteel sterven er in Congo-Brazzaville aan de lopende band mensen van de honger. Dat zou nooit mogen gebeuren. Congo-Brazzaville is een groot olieproducent. Het land is vruchtbaar, het zou rijk moeten zijn, maar de staatskas is leeg. Onze regering moet gaan bedelen bij het Internationaal Monetair Fonds. Het IMF is voor de rijken, voor de blanken. Je staat daar beter niet bij in het krijt. Ik ben in tranen als ik hoor dat mijn kinderen niets te eten hebben. Dat doet pijn. Als je kinderen honger hebben, dan heb je het gevoel dat je gefaald hebt als ouder. Ik kan niet gelukkig zijn op deze manier. De hongersnood in mijn land is de fout van het beleid. Jullie leiders zouden beter geen zaken doen met mensen die hun eigen volk laten verhongeren. Integendeel, blokkeer hun kredieten, zorg ervoor dat die mensen ontslagen worden. Maak hen duidelijk dat je met zulke mensen niet wil omgaan. Maar uw democratie – of moet ik zeggen demo-crazy? – is niet met alle mensen begaan. Ook dat weet ik intussen.”

Bernard heeft vijf kinderen. De oudste heet Parfait en woont in Bellegem. “Parfait, omdat mijn leven toen ‘parfait’ ofte perfect was. Hij is samen met een Vlaamse vrouw. Mijn tweede zoon, Patient, zoals in ‘geduldig’, woont in Frankrijk, mijn dochter Emmanuelle studeert informatica in Taret, Algerije, en mijn twee jongste zonen zijn nog in Brazzaville. Ik had ze naar hier willen halen om te studeren, maar dat lukte niet. Uw land stelt onmenselijke voorwaarden. Ze hebben daar gestudeerd. Mijn Pascal heeft rechten gestudeerd en mijn Joel economie. Maar ze kunnen er niet weg en ze hebben honger. Soms zit ik hier aan tafel en krijg ik niets door mijn keel omdat ik weet dat mijn kinderen niets te eten hebben. Ik zie mijn kinderen graag. Net zoals mijn ouders van me hielden. En alles deden om ons kansen te geven. Ik heb het geluk gehad dat ik kon studeren. En ik tracht mijn kennis door te geven. Het doet pijn. En ik kijk machteloos toe. Ik zeg hen: “Stap niet op een boot, tracht niet illegaal naar hier te komen. Want dan ben je nog een grotere sukkel.” Ik zie het van hieruit allemaal gebeuren. Europa is medeplichtig. Ik zeg het, ik ben een Fransman. Zolang dat nuttig was voor Frankrijk. Congo-Brazzaville was indertijd een Franse kolonie en maakte deel uit van Frans-Equatoriaal-Afrika. Mijn vader heette Lelo. Toen hij destijds mijn geboorte ging aangeven bij de Franse ambtenaar, schreef hij Lelou. Ook mijn naam is Frans.”

Bonjour

Het is koud buiten, maar Bernard, die zijn kale knikker onder een warme pet verborgen houdt, geraakt nog maar goed op dreef. Hij voelt de kou niet meer. “Ik heb wat jullie ‘een zwarte huid’ noemen. Niet omdat ik er zelf voor gekozen heb. Mijn vader en moeder hebben mekaar ontmoet en ik ben een Afrikaan geworden. Jij bent Europeaans, je had ook Afrikaans kunnen zijn. Je nationaliteit, je taal, je huidskleur, daar heb je als mens geen inspraak in. Nu komen er hier mensen aan uit Syrië, mensen op de vlucht voor de oorlog. Ik zie ze. Ik kijk er niet naast. Ze houden vast aan hun cultuur, aan hun klederdracht die deel is van wie ze zijn, omdat ze al zoveel hebben moeten afgeven. Maar het zijn goeie mensen. Ze vallen me niet lastig. Ze respecteren de ander. En toch worden ze scheef aangekeken.” Hij wijst naar een Syrische vrouw die net voorbij wandelt en die vriendelijk naar hem knikt. “Denk je dat die vrouw gelukkig is? Geloof het maar niet. Haar land is in oorlog. Ze zou hier liever niet zijn. Iemand die al het leed moet doorstaan wat die mensen meemaken, verdient empathie. Ik heb het geluk gehad om de stad Damascus ooit met eigen ogen te mogen aanschouwen. Het was daar wondermooi. En wat blijft er nu van over?”

Zelf voelt Bernard zich naar eigen zeggen wel goed in België. Hij strijdt elke dag opnieuw om aanvaard te worden. “Een van de eerste dingen die me opviel toen ik in Vlaanderen kwam, was dat de Vlaming geen goeiedag zegt aan zijn medemens. Dat raakte me aanvankelijk. Ik dacht: die mensen zijn niet goed. Maar na een tijdje kwam ik erachter dat ze wel groeten. Weet je hoe? Met een lichte beweging van de lippen. Het is iets minder dan een glimlach. Het duurt even voor je het herkent, maar dat is de goeiedag. Heel voorzichtig, maar voor wie de Vlaming kent, is dat al een grote toenadering. In het begin vraag je je af: wat is dat? Tot je het begrijpt. Hij zegt goeiedag.” Bernard buldert nog maar eens. “Ik ga binnenkort terug naar Brazzaville. Mijn mama bezoeken. Ze is 95. Ik wil haar nog eens zien. Mijn vader is dood. Hij ligt begraven in Pointe Noir. Dat zou hij niet leuk gevonden hebben. Als ik het me ooit kan veroorloven laat ik zijn lijk verhuizen en begraaf ik hem in zijn geboortedorp. En als ik dood ben, mogen ze me dan naast hem leggen.” Alsof hij wil zeggen dat er dan misschien een einde komt aan die eindeloze zwerftocht. Bernard pakt mijn hand vast en schudt het stevig. “Ga vlug naar binnen,” zegt hij. “Je hebt koude handen.” En hij voegt er een warme glimlach aan toe. Met zo’n mens in je buurt kan je geen kou voelen.