Kurt Vandemaele op zoek naar de wijsheid in de kan, deze keer in De Reisduif in Oudenburg.
Ik weet niet of er een misviering geweest is in de Onze-Lieve-Vrouwekerk, maar buiten een klein gezelschap aan tooghangers zit er niemand wanneer ik op zondagmorgen rond 11 uur het café iets verderop in de Mariastraat betreed. Ze zijn er net aan het zeggen dat er vroeger zoveel cafés waren dat je niet meer op de benen had kunnen staan, had je er overal één gedronken.
We leren van elkaar. Zij van ons. De vuilste woorden eerst
“Er zijn er nog vier, ik weet het, ik bezoek ze allemaal,” lacht Johan, een man van nog geen 60 die met prepensioen is. “Ik ga waar ik weet dat ik mensen zal zien.”
In Oudenburg zijn ze het gewoon om vreemd volk over de vloer te krijgen. Er werd waarschijnlijk nog geen West-Vlaams gesproken, toen de Romeinen er al hun tenten opsloegen. Niettemin moet ik toegeven dat ik verrast ben wanneer ik in een etablissement met de goeie, oude vertrouwde naam ‘De Reisduif’, geen waardin met West-Vlaams accent aantref. De dame die er de pinten schenkt, spreekt keurig Nederlands met een accent. Tamara blijkt afkomstig uit Tsjechië. Eigenlijk is ze zelf een reisduif. 20 jaar geleden belandde ze in Antwerpen. Maar daar praatten de mensen niet. Ze kende er zelfs haar buren niet, geeft ze toe. Een tijd lang hielden zij en haar man, ene Klevis uit Albanië, café in Oostende, en via een klant belandde ze in Oudenburg.
Zoals Vlaanderen ooit zijn missionarissen uitzond en nu zelf een missiegebied is, mogen we blij zijn dat mensen van elders nog onze cafés willen openhouden. “Het is hier goed, één grote familie. België is mijn thuis. Ik heb hier altijd een beter leven gehad dan in Tsjechië. Mensen helpen elkaar. De ene brengt eitjes, de andere vis en nog een andere patatjes. We zorgen voor elkaar.”
Tsjep knikt. Dat is een lapnaam. “Op café had vroeger iedereen een lapnaam. Mijn naam gaat al zolang mee dat ik met moeite nog weet hoe ik heet. Zelfs mijn ouders noemen me zo,” zegt de man. Hij moet een jaar of dertig zijn. Zijn vrouw zit aan zijn zijde. “Ze komt altijd mee,” zegt hij. Of ze een lapnaam heeft, weet ik niet. Ze zegt niets, maar lacht vriendelijk. De naam van hun kind ken ik wel: Matteo. Eerst ligt het nog in de kinderwagen, iets later doet het van ‘high five’ met andere tooghangers. “Ik ben zelf van kleinsaf op café gegaan met mijn ouders,” zegt Tsjep.
“Op café word je sociaal. Je leert er praten.” Johan zit wat verderop, maar pikt in: “Het sociale gaat eruit. Vroeger klapte je met de mensen als je een probleem had, nu zoek je de oplossing op het internet. Iedereen is bezig op zijn computer of zijn mobieltje.” Tsjep doet er nog een schep bovenop: “Hoeveel jonge mensen gaan nog bij vrienden vragen of ze buiten spelen? Nee, ze sturen een mailtje. Ze komen niet meer buiten.” Tsjep wel. Hij trekt zijn kap over zijn hoofd en rent naar achter om op de koer een sigaretje te gaan roken. Hij is bang voor de uil. Ja, er zit een uil in ‘De Reisduif’. “Molly zal niets doen,” lacht Tamara, terwijl de vogel op haar hoofd zit en op haar schouder zit te schijten. “Shit,” zegt ze.
Ik zeg “Ja, precies, op je schouder.” Ze gniffelt en vertelt dat ze de kerkuil niet uit de kerktoren heeft weggeplukt, maar gewoon op het internet heeft besteld. “Mocht ik nog in Tsjechië wonen, ik had een tijger besteld, maar hier mag dat niet. Molly is lief.” En ze houdt de vogel tegen haar wang om het te bewijzen. “Kijk daar, mijn wit konijn,” wijst ze naar een bak die wat verder staat met een dier zo wit dat het net uit de mouw van een goochelaar lijkt gekropen.
Was Molly een wilde uil, dan was er van een konijn al geen sprake meer
“Soms zitten ze naast mekaar. Was Molly een wilde uil, dan was er van een konijn al geen sprake meer. Hier niet. Hier komen ze overeen. Hier komt iedereen overeen.” Johan knikt. “Hier is iedereen van goeie wil. Dat is het belangrijkste. Kijk naar Pamela, en hij wijst naar de dochter van Tamara die intussen ook achter de toog verscheen. Toen ze hier twee jaar geleden aankwam, sprak ze geen woord Vlaams. En nu maakt ze grappen in het West-Vlaams.” Tsjep vult aan. “Het belangrijkste is dat ze hun best doen om de taal te leren. We leren van elkaar. Zij leren een beetje van ons. De vuile woorden eerst.” Hij schatert. “Nee, serieus, je wordt hier altijd vriendelijk ontvangen. En als Tamara eens naar haar eigen land gaat, dan heeft ze bij haar terugkeer altijd iets speciaals mee en mogen we allemaal eens proeven. We leren de wereld kennen door hier op café te gaan.” Johan vertelt dan weer dat veel van de humor in het café uit de taal voortvloeit. “Ik kwam hier eens binnen en ik was vers geschoren, en rook naar aftershave. Pamela kwam in mijn buurt, ze snuffelde aan mijn wang en ze zei: “Je stinkt mooi“. Tamara kent nog wel meer van die uitspraken van haar dochter. “Een bejaardenhuis noemde ze vroeger een ‘asiel voor oude mensen’. En een toen ze ooit hoorde zeggen dat ze de wc-bril naar beneden moest doen, zei ze: “ik heb geen bril nodig als ik naar het toilet ga.”
Caféklap
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier