Van de hoeve waar Hitler herstelde tot het hospitaal waar Marie Curie levens redde: vijf ‘vergeten’ plekken in West-Vlaanderen
Ken je de hoeve in Mesen waar de jonge Adolf Hitler op adem kwam? Of wist je dat er vijf Zwevezeelse dorpsgenoten verdronken op de Titanic? En wat is er gebeurd met het gebouw waar Marie Curie haar heldendaden verrichte? Dit en nog veel meer valt te ontdekken in het boek ‘De verloren geschiedenis van Vlaanderen’, dat bol staat van de fascinerende maar weinig bekende verhalen. Wij maakten alvast deze West-Vlaamse selectie.
In zijn nieuw boek De verloren geschiedenis van Vlaanderen brengt programmamaker en VRT NWS-eindredacteur Jos Vandervelden het verhaal van vijftig iconische plekken waarvan te weinig bekend is dat ze de geschiedenis hebben gekleurd. Fotojournalist Alexander Dumarey zorgt voor de bijhorende, hedendaagse beelden. Het boek telt 244 pagina’s en is nu uit bij Davidsfonds Uitgeverij.
Waar nu twee flatgebouwen schaduw bieden aan het monument van Leopold I op de zeedijk in De Panne, stonden vroeger vier imposante villa’s. Die werden er in de 19de eeuw gebouwd als vakantieverblijven en stonden leeg wanneer WO I uitbrak.
Vluchtend voor het oprukkende Duitse leger, nam de koninklijke familie haar intrek in die meest westelijke bebouwing van het land; in het laatste stukje vrij België. In oktober 1914 kwam Albert I er met zijn entourage aan. Vier jaar lang zou de koning de duinenvilla’s gebruiken om er te regeren, terwijl koningin Elisabeth als hobbyfotografe een donkere kamer inrichtte in een van de gebouwen.
Zij hield er ook dagboeken bij en voedde er hun kinderen op. Leopold, de latere koning, omschreef de jaren in Villa Maskens achteraf als de mooiste uit hun gezinsleven. In WO II liepen de gebouwen onherstelbare schade op en met de opkomst van het kusttoerisme raakten de voormalige villa’s uiteindelijk bedolven onder de omstreden Westhoekverkaveling.
De Zwevezeelse slachtoffers op de Titanic
Onder de 2.223 passagiers die in 1912 aan boord stapten van de Titanic, waren er ook 27 Belgen. Vastberaden om in Amerika een beter leven te vinden, kochten Jules, Augusta en Leon Vanderplancke tickets van de verkoop van hun ouderlijke woning in Hille; een gehucht bij Zwevezele. Samen met hen reisden op de valreep nog twee andere dorpsgenoten mee; allen in derde klasse.
Daarmee hadden zij amper toegang tot de weinige reddingssloepen op het onzinkbaar gewaande luxeschip. Vermoedelijk zijn de Vanderplanckes & co bezweken in het koude water, of verdronken ze toen ze in de diepte werden meegezogen door het zinkende schip. De resten van het vijftal zijn in ieder geval nooit teruggevonden. Jules Sap, eveneens afkomstig uit Hille, verging het beter.
Ook hij reisde in derde klasse, maar hij slaagde er wél in om een plek in een reddingsboot te veroveren en het Amerikaanse vasteland te bereiken. Pas na zijn terugkomst in België werd duidelijk dat hij de ramp had overleefd en zo kwam hij in het vizier van de media terecht. Eén op zes: een trieste balans.
De opstand op de speelplaats in Roeselare
In juli 1875 vond tijdens het jaarlijkse superiorfeest een forse aanvaring plaats op de speelplaats van het Klein Seminarie in Roeselare. De middelbare school stond borg voor klassiek onderwijs in het Frans, maar het verzet tegen die verfransing groeide; zowel in het lerarenkorps als onder de leerlingen.
Toen superior Henri Delbar vroeg om het Franse lied Car nous sommes cuirassiers in te zetten, verbasterden de vijfdejaars dat dan ook als Car nous sommes cuits assez: we hebben er genoeg van. Niet veel later weerklonken ook De Vlaamse Leeuw en Het lied der Vlaamsche Zonen. Dat laatste was van de hand van de 18-jarige Albrecht Rodenbach; primus van de poësisklas en de drijvende kracht achter deze Groote stooringe.
De blauwvoet uit Hendrik Consciences roman Kerels van Vlaanderen schopte het bij hem tot in het refrein: Vliegt de blauwvoet? Storm op zee! Niemand kon vermoeden dat het lied daarna nog decennialang in Vlaamse jeugd- en studentenbewegingen uitgevoerd zou worden. De kreet hangt nu zelfs hoog aan de schoolmuur.
De hoeve in Mesen waar de jonge Hitler verbleef
Mesen gaf tijdens WO I zowaar onderdak aan de protagonist van WO II. In de winter van 1914-1915 verbleef Adolf Hitler namelijk enkele maanden in de Betlehemhoeve, die na enkele renovaties nu weer een bloeiend landbouwbedrijf is. Nadat de Duitsers in oktober 1914 de veldslag bij Geluveld hadden gewonnen, werd deze hoeve aangeslagen om er een deel van de legerstaf in onder te brengen.
Hitler kreeg in december een granaatscherf in zijn been en liep een schampschot op aan zijn voorhoofd, waarna hij hier weer op krachten kon komen. Pour la petite histoire: het litteken aan zijn hoofd was mogelijk de reden waarom hij later zijn haar met een bles over het voorhoofd kamde. De latere Führer verbleef hier tot februari 1915.
In een zweem van nostalgie stapte hij in juni 1940 opnieuw over de drempel van de hoeve, die toen nog steeds bewoond werd door het echtpaar dat de Duitsers een kwarteeuw eerder over de vloer had gekregen. De huidige eigenaars willen liever niet herinnerd worden aan dit kwalijke verleden en zo werd dit geen oorlogsmonument van het stadje.
Marie Curie aan het front in Alveringem
In 1915 arriveerden de Pools-Franse wetenschapster Marie Curie en haar dochter Irène in het voormalige Godshuis Clep in Alveringem, dat toen dienst deed als veldhospitaal. Met hun radiologietoestellen hebben zij hier de levens van talloze frontsoldaten gered.
Dankzij de x-stralen konden namelijk kogels en granaatscherven worden opgespoord in de lichamen van gewonden, of breuken efficiënt worden blootgelegd. Zo kregen operaties een veel grotere kans op slagen. Marie Curie is de ontdekker van de elementen polonium en radium en kreeg voor haar werk ook twee Nobelprijzen. Bij haar aankomst in Alveringem zette Curie meteen een medische radiologie-eenheid op touw.
Haar 17-jarige dochter had toen nog maar net een spoedcursus verpleging achter de rug. Samen onderzochten ze patiënten, maakten en ontwikkelden ze röntgenfoto’s en leidden ze artsen op om met radiografie aan de slag te gaan. Na de oorlog kwamen de ouderen terug in Rustoord Clep, dat nu in handen is van het OCMW. Na een periode van leegstand werd het gebouw voorlopig herbestemd als opvangtehuis voor daklozen en vluchtelingen. Er wordt al lang naar een koper gezocht, maar ondanks het rijke verleden lijkt er niemand geïnteresseerd.
Het beste van KW
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier