In de televisiereeks ‘Chantal’ stal hij de show als indiaan (of indianist), maar ook in het dagelijks leven mag hij verschillende pluimen op zijn hoed steken. Bert Huysentruyt is immers van veel markten thuis, als acteur maar zeker ook als muzikant. De liefde voor muziek erfde hij van zijn ouders. En hoewel hij geboren is voor het podium, hoeft hij daar niet vooraan te staan. “Integendeel, dat voelt aan als stérven.”
We spreken af in de regio waar Bert woont: vlakbij Brussel maar toch mooi omgeven door het groen. En net als het voorkomen van Bert: imposant qua zicht, verrassend veelzijdig en verweven van zaken waar je vrolijk van wordt. Als we de indrukwekkende basiliek van Grimbergen binnenstappen, schudt Bert met gemak een reeks wist-je-datjes uit zijn mouw, gaande van de architectuur tot de paters zelf. Voor die andere norbertijnen, in het landschapspark de Merode, maakte hij eerder al een docu, die zich moeiteloos kan meten met heuse studioproducties.
Wie Bert Huysentruyt, die de liefde gevolgd is naar de Brusselse rand, enkel denkt te kennen als acteur of drummer, zou wel eens bedrogen kunnen uitkomen. Hij blikt videoclips in en is theatermaker, fotograaf, grafisch ontwerper en spreekt stemmen in – van radiospotjes tot animatiefilms. Trotse vader van twee zonen. Peter van een schattig nichtje. Allemansvriend. En volgens ingewijden ook nog eens de beste pizzamaker van de streek.
Serieus, is er iets wat je niét kan?
“Schaken. (lacht) Nee, natuurlijk zijn er wel zaken. Ik kan en doe veel dingen graag, maar ik heb er gaandeweg mee leren leven dat je misschien op die manier niet in één iets kan uitblinken. Puur praktisch alleen al, omdat je niet al je tijd in dat ene ding stopt. Maar het is ook mijn ambitie niet om pakweg de Koningin Elisabethwedstrijd te winnen.”
Momenteel val je op in ‘Chantal’, maar was acteren altijd de grote ambitie?
“Mijn focus lag altijd op muziek. Na het Conservatorium stond ik als muzikant op de theaterplanken, zoals in de voorstelling Donkisjot van Theater Stap in 2006. Daar stonden gasten op het podium als Koen De Graeve, Geert Van Rampelberg en Wouter Hendrickx. Die laatste werd in die periode vader waardoor zijn rol wat werd verdeeld over de rest van de ploeg. De twee kleine scènes die ik speelde, vond ik geweldig plezant. Pas later kwam ik te weten dat mijn grootmoeder in Lendelede ook altijd toneel speelde. En op familiefeestjes was ik ook altijd diegene die een voorstelling wilde maken met mijn neefjes en nichtjes.”
Hoe rolde je in dat tv-werk?
“Op café leerde ik indertijd veel acteurs kennen. Ik herinner mij dat ik tussen pot en pint in café Chatleroi in Antwerpen aan de praat was geraakt met Steve Geerts, die meespeelde in de Ketnet-reeks En daarmee basta!. Ik zei hem dat ik dat wel eens wilde meemaken, zo’n set. Als jonge gast vond ik fotografie en cinema altijd heel boeiend. Ik was die conversatie eigenlijk compleet vergeten toen twee weken later de productie belde of ik geen interesse had in een klein rolletje. Ik heb nog nooit zoveel gezweet als toen. Ik moest al jammerend uit de rechtbank worden geleid en ik bestierf het van de zenuwen. Ik zal nooit vergeten dat Frans Van der Aa toen op mij afkwam, mijn schouders vastpakte en de woorden zei die me nog lang zouden bijblijven: Het is maar tv hé, Bert. Sindsdien is voor mij het allerbelangrijkste op de set dat de sfeer goed zit. En het eten, dat is ook altijd leuk meegenomen.” (grijnst)
Je trok naar het Conservatorium met het oog op een muzikale carrière. Zat dat altijd in jou?
“Zolang ik mij kan herinneren, ja. Ik sta zelfs op het geboortekaartje van mijn zus met een trommeltje in mijn handen. Een van mijn vroegste herinneringen is die van een repetitie van de New Orleans Band van mijn vader in onze living. Toen mocht ik op de schoot bij Jean-Marie Callewaert – God hebbe zijn ziel – zitten. Ik herinner mij nog dat beeld van die stokken en wat voor indruk dat op mij maakte. Of een ver familielid die vanuit Congo een tamtam meebracht. Ik had ook twee nonkels die een slaginstrument speelden.”
Je komt uit een bijzonder muzikale familie…
(knikt) “Mijn moeder was pianiste en deed slagwerk in de harmonie, mijn vader accordeon en sax. Ook mijn zus speelde in de harmonie. Ik ging naar de muziekschool in Lendelede en in Izegem, zat in het trommelkorps en de harmonie van Lendelede, speelde in Jeugdharmonie Burleske in Gullegem, The Concord Jazz Ensemble in Heule en trok na de kunsthumaniora in Gent naar het Conservatorium. Ik heb gaandeweg heel veel toffe concerten mogen spelen. Veel bijgeleerd ook.”
Naar de kunsthumaniora trekken, kreeg je dan ook snel verkocht thuis, veronderstel ik?
“Mijn ouders kenden het bestaan daar niet van af, tot ik proeven moest afleggen in een soort CLB en ze daar niet wisten wat ze met mij konden aanvangen. Tot mijn muziek ter sprake kwam. Sindsdien was ik ook veel rustiger. De kunsthumaniora zelf bestond nog niet lang en was eerder een soort jeugdbeweging. Je mocht toen zelfs nog roken op de speelplaats. Dat was vaak chaos, buiten een paar fantastische leraars waar ik nog altijd erg dankbaar voor ben. Nu ziet die school er helemaal anders uit, veel professioneler ook. En het Conservatorium… daar hoefde ik niet meer te sukkelen met die algemene vakken en kon ik helemaal mijn ding kwijt. Toen was ik helemaal vertrokken.”
Weinig mensen weten dat je bij Het Zesde Metaal speelde.
“Die groep bestond al met leden van Geluwe en Wevelgem, waarvan Wannes (Cappelle, red.) afkomstig is. In Antwerpen begon hij een soort Het Zesde Metaal light, waar ik erbij kwam. Die nieuwe bezetting verving uiteindelijk de oude. In die periode werkte ik ook al samen met Guido Belcanto. Naast Het Zesde Metaal werd ik ingelijfd bij Lady Linn. Toen ik bij Gorki terechtkwam, stopte ik bij Het Zesde Metaal. Maar ik speelde gaandeweg bij heel wat gasten, van Helmut Lotti tot Nathalie Meskens. Vandaag doe ik mijn ding bij Lenny & De Wespen, een fantastische groep trouwens. Voor hen maakte ik ook al een paar videoclips.”
Was of is er een soort langetermijnplan?
“Nee. Ik wil gewoon mijn creatief ei kwijt. Of dat nu als drummer is, als acteur, door video’s te maken of stemmetjes in te spreken.”
Nooit de kinderdroom gehad om beroemd te worden?
“Ik moet eerlijk toegeven dat mij dat wel iets zei in het begin, maar van zodra het zover was… (haalt schouders op) Het is fijn als ze mij op een beleefde manier aanspreken, maar soms zijn er mensen die het in de supermarkt luidop over mij hebben, terwijl ik letterlijk één meter verder sta. Het is ook maar wat het is.”
Als drummer sta je evenwel nooit op de voorgrond…
“Nee. En dat vind ik net leuk daaraan. Je kan een nummer zo goed mogelijk dienen. Je bent net als op een set een deel van een groter iets, en dat vind ik heel schoon.”
Nooit de behoefte gehad om vooraan te staan?
“Echt niet. Eén keer, tijdens een nummer van Gorki was het vel van mijn drum gescheurd. Terwijl de roadies die vervingen, speelden ze een ander nummer en zette ik mij naast Vos (Luc De Vos, red.) met een tamboerijn. En dat voelde zó naakt aan. Dat ik op het tweede plan zit, is mijn lang leven. Bovendien heb je als drummer een mooi overzicht op de band én het publiek. Maar nee, vooraan staan is voor mij horror. Ik heb mij ooit één keer gewaagd aan stand-up, toen Philippe Geubels mij en nog een paar anderen tussen pot en pint had uitgedaagd in The Joker (bekend comedycafé in Antwerpen, red.). Ik had zonder nadenken toegezegd, maar dan zag ik opeens mijn naam op een affiche. En na ons testte Geubels nieuw materiaal uit, dus wéét je op voorhand dat je gesjareld bent.” (lacht)
Er zijn geen beelden van, nee?
“Ik hoop van niet in elk geval. Ik weet wel nog dat Fokke Van der Meulen (komiek en mede-eigenaar van The Joker, red.) meer moest lachen met hoe ik het in mijn broek deed dan met mijn moppen. (lacht) Weet je wat het is? Ik ben iemand die zoveel mogelijk conflicten probeert te vermijden. Om dan het hoogste woord te voeren… Een paar jaar geleden moest ik voor Hoe zal ik het zeggen? als motard op de mensen afstappen, hen intimideren en dan beginnen zingen om hen namens iemand anders te bedanken. Man, dat was stérven.”
Je kan veel en je doet veel. Heb je niet het gevoel dat je altijd ‘aan’ moet staan?
“Nee. Meestal is dat vlak voor een voorstelling en eventueel achteraf. Maar als ik thuis kom, is dat een ander verhaal. (denkt na) Door mijn job vragen mensen veel van mij, dus kom ik thuis helemaal bewust tot rust. Ik let er ook op dat ik er dan wel bén, want het is ook niet eerlijk tegenover mijn gastjes of mijn vrouw als ik drie dagen weg ben geweest en dan geen zin heb in interactie. Mijn vrouw werkt elke dag op dezelfde plek, dus trekt ze er graag op uit in het weekend. En dat vind ik eigenlijk ook niet zo erg. Achteraf ben ik ook altijd blij. Maar ik kan echt genieten van deze periode, van de herfst. Gezellig thuis pompoensoep maken, een notencake bakken en daarbij een potje koffie… Zalig.”
Je bent wel een familiemens, hé?
“Ik vind dat belangrijk, ja. (denkt na) Misschien nog meer sinds mijn vader er niet meer is (hij overleed in maart 2020, in een periode waar een echt afscheid niet mogelijk was, red.).”
In welke zin?
“Dat ik er mij meer bewust van ben, van de mensen dicht bij mij.”
Kan je er makkelijk over praten? Want je vader moeten afgeven als je niet eens deftig afscheid kon nemen of een volwaardige begrafenis mocht organiseren, lijkt me niets minder dan een traumatische ervaring.
“Omdat we hem absoluut een mooi muzikaal afscheid met veel volk gunden, heeft het twee jaar geduurd vooraleer we een begrafenis konden organiseren. Dat moment is in zekere zin wel zalvend geweest. Ik zag er enorm tegenop. Maar al die mensen ontmoeten, waarvan ook vrienden van mijn vader die ik nog nooit gezien had, en al die verhalen die ik hoorde… Dat hielp om het een plek te geven.”
Denk je vaak aan hem op het podium?
“Muziek is bij mij een trigger, het meest emotionele medium dat ik ken, in positieve en negatieve zin. Ik kan een nummer uit mijn jeugd volledig vergeten zijn en meteen terug gekatapulteerd worden als ik het hoor. Maar op het podium ben je eerder bezig met het moment zelf. Maar ik denk wel vaak dat het spijtig is dat mijn vader bepaalde zaken niet meer ziet of meemaakt. Dat gaat wel blijven sluimeren, denk ik.”
Kon hij makkelijk zeggen dat hij trots op je was?
“Toch wel. Hij was niet de man van knuffels of grote woorden, maar kon het wel duidelijk maken. Zowel mijn vader als mijn moeder kwamen vaak kijken. Mijn moeder doet dat nog altijd en heeft ook zo’n typische krantenknipselmap. En wat mooi is: mijn zuster loopt totaal niet in de kijker en zij heeft nooit het gevoel gehad dat er meer tijd of aandacht naar mij ging. Integendeel, zelfs.”
Heeft zijn dood je ook veranderd als vader?
(blaast) “Niet per se, denk ik. Misschien schat ik het meer naar waarde, beleef ik dat net iets intenser. Ik weet het niet. Ik heb nog altijd het gevoel dat het nog niet zo lang geleden is. Ik zeg nu misschien iets meer tegen mijn zus en mijn moeder dat ze voorzichtig moeten zijn als ze naar huis rijden, maar ik laat het mijn leven niet bepalen. (denkt na) Het verschil is: vroeger zat ik ‘gewoon’ in de zetel met mijn twee jongens. Vandaag zit ik in de zetel met mijn twee jongens, kijk ik naar hen en denk ik: verdomme, wat ben je toch een gelukzak.”
Je tattoo is een mooi eerbetoon aan hem.
“Vorig jaar deed ik een concertenreeks in Leuven en was Tijs Vanneste (bekend van De Kemping en Meneer Vanneste op Eén, red.) er ook bij. Het klikte en we raakten aan de praat. Ik vertelde over mijn vader en de droom om ooit samen naar New Orleans, de bakermat van jazz en blues, te trekken. Eigenlijk had ik nooit een tattoo overwogen, maar ik dacht er wel over na, bekende ik. Ik zag meteen de fonkeling in zijn ogen. Na een paar dagen kreeg ik een tattoo-ontwerp in mijn mailbox en wist ik: dit is het. Tijs had eigenlijk geen tijd, maar stuurde een tijd later toch een bericht, dat hij zijn buikgevoel wilde volgen en zijn agenda had vrijgemaakt. Die zes uur op de tafel werkte ook wel zalvend in zekere zin.”
Wil je nog naar ginder, eventueel met je kinderen?
“Misschien wel. Maar ze moeten oud genoeg zijn om in al die bars en speakeasies binnen te mogen.”
Heb je nog andere dromen?
“Ik leef niet volgens bepaalde dromen. Veel dingen die ik wilde doen als kind, heb ik intussen al gedaan. Hard motten op een drumstel voor veel volk. Spelen op een podium. Filmpjes maken. Ik leef van dag tot dag. Ik kabbel gewoon mee met het leven. Ik heb het geluk dat ik vandaag dingen kan doen die ik graag doe. En dat ik in de mogelijkheid ben om mijn eigen werk te creëren. In 2018 heb ik een theatervoorstelling gemaakt, Badaboem, voor scholen over heel Vlaanderen. We hebben het een stuk of 170 keer gespeeld en volgend jaar gaan we nog een laatste keer op tournee. Dat was heel fijn om te doen. Ik sta momenteel op een Nederlandse set en dat is ook geweldig tof. Ik speel een tourmanager van een band, met vrienden van vroeger die plots populair worden. Het is een film waarbij ze het musicalgenre willen heruitvinden, met allemaal bekende Nederlanders. Ik amuseer mij rot. Maar ik kan evengoed genieten van een video-opdracht om dan thuis die beelden in te laden en te zien dat het er heel goed uitziet. Dat vind ik de max. Mensen entertainen en zaken vastleggen. Misschien is het een manier om het leven vast te houden. Ik weet het niet. Ik wil daar ook niet te filosofisch of blasé over doen. Maar ik denk elke keer weer: het is de max.”
Wie is Bert Huysentruyt?
Bert Huysentruyt (42) werd geboren in Lendelede in een muzikale familie. Na de kunsthumaniora trok hij naar het Conservatorium. Als drummer speelde hij daarna bij onder meer Guido Belcanto, Het Zesde Metaal, Lady Linn en Gorki. Vandaag speelt hij bij Lenny & De Wespen. Bert was als acteur ook te zien in jeugdreeksen als Koning Lou, Zingaburia en Kosmoo en had rolletjes in onder meer Connie & Clyde, De Infiltrant, De Zonen van Van As en recent ook Chantal. Hij was ook te zien in de film The Broken Circle Breakdown. Daarnaast maakt hij videodocumentaires en maakte hij met Badaboem een succesvolle jongerentheaterproductie. Hij spreekt ook stemmetjes in voor radiospots en animatiefilms.
Het beste van KW
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier