Stephanie: “Spontaan, vlot en gevat zou ik mezelf niet noemen”

© KD
Stephanie Rogeau
Stephanie Rogeau Medewerker KW

Geen boeiender ras dan het West-Vlaamse, vindt ook Stephanie Coorevits. De schrijfster, psychologe en televisiemaakster laat zich graag inspireren door de West-Vlamingen en hun gewoontes.

Dit weekend had ik een eerste familiefeest bij Het Nieuwe Vriendje. Zoals het een mooie traditie betaamt, was Het Vriendje een uur of twee te laat en zat iedereen dus al gezellig te eten. Ik gaf alle aanwezigen een kus, zei honderd keer ‘Hallo, Stephanie’ en ging dan in een hoekje staan.

‘Die mevrouw daar over mij leest altijd je tekstjes in het Handelsblad!’ riep de oma opeens. Ik keek naar de mevrouw over haar. Het betrof een oudtante (of oude tante zoals ze zichzelf voorstelde). Ik werd een beetje rood, stamelde ‘Dank u’ en keek naar beneden terwijl iedereen naar mij staarde in de hoop dat ik nog iets heel gevats en slims zou zeggen. Dat deed ik niet.

‘Ik vind het heel tof hoe je altijd spreekt over vroeger’, voegde zij er dan maar aan toe. ‘En over je familie en je jeugd. Het is grappig hoe je op het einde alles kapotmaakt’. ‘Huh?’, zei ik. Dat was het punt waarop iedereen zichtbaar begon te twijfelen aan mijn verbale vermogens en concludeerde dat ik waarschijnlijk een ghostwriter heb.

Spontaan, vlot en gevat zou ik mezelf niet noemen

‘Ja, relativeert bedoel ik’, zei ze. ‘Ah, op die manier’, lachte ik. ‘Ik vind het alleen jammer dat je niet meer over eten schrijft’, zei de oudtante. Ze was blijkbaar vastbesloten om het gesprek gaande te houden. ‘Over eten?’, balkte ik haar vraag na. ‘Ja, vroeger deed je toch dingen met koken?’, vroeg ze. ‘Ja, vroeger wel’, zei ik.

Spontaan, vlot en gevat zijn woorden die ik nooit zou gebruiken om mezelf te beschrijven in een bio. ‘Kook je niet meer nu?’, drong ze aan. ‘Niet meer zo veel als vroeger. Het Vriendje lust alleen wat er in restaurants op het kindermenu staat. Je weet wel, kip en appelmoes. En dan alleen nog maar uit een pot, want hij vindt die brokken niet lekker’, antwoordde ik.

Mijn brein had blijkbaar besloten dat het een verstandige zet zou zijn om een van hun afstammelingen te beledigen. Gelukkig kenden ze Het Vriendje en zijn beperkt ontwikkelde smaakpapillen intussen en vonden ze het grappig. Of waren ze tot de conclusie gekomen dat lachen een goede manier was om mijn gênante introductie tot een einde te brengen. ‘Ik zal nog eens iets schrijven over eten’, beloofde ik haar.

Zeker blijven lezen dus, want volgende week doe ik je graag uit de doeken op welke manieren je een pot appelmousseline opendraait.