“Paardenrennen valt niet meer in de smaak bij jeugd”

Jockey en eigenaar Yvan Teerlinck. (Foto LOO)
Redactie KW

In de schaduw van de Kuurnse hippodroom traint en verzorgt drafrenner Yvan Teerlinck (63) op dit moment twintig paarden. Op Waregem Koerse is hij er niet bij want er is een wedstrijd in Frankrijk. Zijn job vraagt één en al passie: “Wie erin geboren is, blijft erin.”

Dit artikel maakt deel uit van ons Dossier Paardenrennen in West-Vlaanderen.

Op tweejarige leeftijd komen de halfbloeden van meestal Franse afkomst terecht bij Yvan Teerlinck (63), waar hij ze klaarstoomt voor een carrière op de piste. De dravers rennen tussen de veertig en vijftig kilometer per uur terwijl de driver hen stuurt vanuit de tweewielige kar of de sulky. Een sport en een stiel die Yvan Teerlinck al zijn hele leven beoefent.

Yvan, wat houdt je job precies in?

“Verschillende eigenaars van paarden stallen hier hun dieren. Dagelijks worden ze ingespannen en gaan de paarden joggen op de piste. Twee keer per week volgen ze een intensieve training en ga ik ermee naar drafwedstrijden. Ook alle andere verzorging neem ik voor mijn rekening. Ik verdien een percentage van de winst die de eigenaars maken in wedstrijden.”

Wanneer nam je voor het eerst plaats in de sulky?

“Ik was 14 jaar. De liefde voor paarden heb ik meegekregen van thuis. Het begon met pony’s en dan met paarden. Beetje bij beetje heb ik er mijn beroep van kunnen maken. Ik ben afkomstig van Brugge. Dertig jaar geleden ben ik speciaal hier komen wonen, vlak bij de hippodroom. Dit was een oude boerderij die ik heb omgebouwd voor de paarden.”

Is omgaan met paarden een beetje zoals omgaan met mensen?

“In die zin wel omdat ze elk een eigen karakter hebben. Je moet met elk van hen op een andere manier omgaan. Sommige paarden hebben veel talent, andere kunnen meer incasseren. Met de zwakkere dieren moet je wat voorzichtiger zijn. Je moet je paarden goed kunnen inschatten.”

“Enkel in Oostende lokt de sport nog veel kijklustigen”

Is het paardenrennen nog populair?

“Dat ik zelf vooral in Frankrijk rijd, maakt duidelijk dat paardenrennen in ons land niet meer zo in de smaak valt bij jonge mensen. De prijzen zijn sowieso groter in Frankrijk. Net als Zweden en Duitsland is dat een van de grotere landen. Wedden is niet meer zoals vroeger; je hoeft er door het internet niet meer voor buiten te komen. En voor ons is het dus ook moeilijker want net die gokspelen maken de koers. Minder interesse betekent minder grote prijzen.”

Wat kan er gebeuren om de sport weer aantrekkelijk te maken?

“De dieren op zich zijn nog altijd populair bij jonge mensen. Alleen zijn paardenrennen niet zo toegankelijk als paardrijden in de manege. Je moet immers het juiste materiaal en een goed paard hebben. Ook het gokken zou opgekrikt kunnen worden. Het is de kunst om er het amusement weer in te krijgen. Een gokje wagen kan je zeker ook voor het plezier doen en hoeft niet veel geld te kosten. Er zijn nog vijf hippodromen in ons land: Kuurne, Waregem, Oostende, Tongeren en Bergen. In Oostende komt er wel wat volk op af omdat het management evenementen organiseert en zo de toeristen weet te overtuigen.”

Paardenrennen draaien om geld. Is het daardoor niet iets voor een rijker publiek?

“Nee, de mensen die drafpaarden hebben zijn echte liefhebbers. Het is een passie. Zowel eigenaars als trainers proberen uit de kosten te geraken. Grote bedragen zijn er niet mee te winnen. Velen hebben een vertekend beeld door die prijzen of de winst die op de paarden wordt geplakt. Paarden beginnen aan een wedstrijd volgens hun leeftijd en een winstsom. Het start aan 500 euro en kan gaan tot in het oneindige. Maar het is net als met wielrenners: er zijn er heel veel maar slechts een paar winnen die grote prijzen.”

Zit er doping in de sport?

“Heel weinig, geloof ik. De dopingcontroles zijn zeer streng, daar kan je niet onderuit. In vergelijking met andere sporten zal het dus beperkt zijn. Dat is natuurlijk ook belangrijk want je hebt dat vertrouwen nodig.”

Heb je een tip voor iemand die in jouw voetsporen wil treden?

“Je moet er alleszins zeven dagen op zeven mee bezig zijn. Het is een mooi beroep maar je moet het graag doen. Zoals Hollandse collega’s het zo goed kunnen zeggen: ‘hard voor weinig’.” (lacht)