Solange Planckaert: “Er is altijd wel iemand die een praatje wil slaan”

Kurt Vandemaele
Kurt Vandemaele Reporter

Kurt Vandemaele trekt door de straten van Kortrijk en stelt aan de voorbijgangers één vraag: “Wie ziej gie?”. Een vraag die velen onder ons zo vaak zouden willen stellen. De antwoorden krijg je hier te zien in de videoreeks ‘De Kortrijkzaan’. Leer de mensen uit je buurt kennen. Maak kennis met de 90-jarige Solange. Ondanks het feit dat ze haar leeftijdgenoten langzaam ziet verdwijnen, staat ze nog altijd vol goesting in het leven.

Een mens op straat aanspreken, gaat makkelijker als het weer wat meezit. Of je moet geluk hebben dat iemand als Solange Planckaert even de deur opentrekt om “wat leven te zien.” Ze is altijd klaar om een woordje te wisselen met buren of voorbijgangers. “Kom binnen,” zegt ze. “Ge moet niet buiten blijven staan. Zie eens dat je kouvat.” Als ik iets over de buurt te weten wil komen, ben ik aan het juiste adres, daar in de Aalbeeksestraat in Rollegem. “Ik ben de oudste vrouw van de straat,” zegt ze. “Ik woon hier al van het jaar ’51.” Op 25 april viert ze haar 90ste verjaardag in zaal Domino. “Mijn geheim? Veel water drinken. En koffie. Poetsen zal ook niet slecht zijn. En kaarten. Dat doe ik ook graag.”

Binnen staat de tv op. “Ik was net naar de koers aan het kijken en het stof aan het afdoen,” krijg ik mee, als om duidelijk te maken dat ook een vrouw van 90 nog twee dingen tegelijk kan doen. Ze verlaagt meteen het volume van haar tv. “Ik heb geen commentaar nodig om ze te herkennen,” zegt ze. Ze vertelt dat ze koersliefhebber maar ook graag kijkt om haar familieleden in actie te zien. “Ja, ik zie dat graag. Zeker omdat de zonen van de zoon van mijn broer meedoen. De Planckaertjes. Baptist, Edward en Emiel. Ik herken ze meteen als ik ze zie. Niet aan hun truitjes, nee. Wel aan hun gezichten. Ze lijken allemaal op elkaar.” Ze heeft ze destijds nog in het echt zien fietsen. Maar dat is al even geleden. “Nu raak ik niet meer op de koers. Mijn zoon brengt me graag hier en daar naartoe, maar hij is geen koersliefhebber. En ik val niet graag mensen lastig.”

Solootje

Als Solange één verhaal vertelt, vertelt ze er twintig. Zoals van haar kapper. Van wie ze wil zeggen dat hij haar Solo noemt, “zoals de boter.” Ze smelt terwijl ze het woord over haar tong laat rollen. ‘Solootje’ zegt ze nog een keer. En onderweg kom je nog te weten dat die kapper nog een Solange als klant heeft. Een vrouw die iets verder in de Aalbeeksestraat woont. De kapper uit haar verhaal pikt haar iedere week op. Drie euro betaalt ze hem voor het vervoer. “Maar liever zo, “zegt ze, “dan dat ik niet meer met mijn haar kan gaan. Die drie euro is hem trouwens gegund.”

Meer zelfs. Toen ze hoorde dat hij nog twee andere vrouwen in de buurt kwam halen, stelde ze voor om haar tegelijk mee te nemen. “Dan bespaart hij benzine en verdient hij extra. En ik vind het niet erg om nog wat langer in het kapsalon te vertoeven, onder de mensen. Bij het OCMW komen ze je ook oppikken. Daar betaal je maar een euro om naar het shoppingcenter te gaan. De data daarvoor staan in de folder.” Ze staat op en pakt hem erbij. “Kijk, hier ze. Alle activiteiten staan hierin. Als er iets te beleven valt in de parochie, ben ik van de partij.” En zo gaat ze verder met haar verhaal dat begon bij hoe de kapper haar Solootje noemt. Grote verhalen zal je van Solange niet horen. Ze was er niet bij toen Hannibal de Alpen overstak en Moby Dick heeft haar nooit ingeslikt. Maar kleine menselijke verhalen heeft ze des te meer. In alle toonhoogten en volumes. Soms spuwt ze de woorden uit en lijkt ze kwaad, maar dan begint ze weer te schateren.

“Ik heb thuis op de boerderij ‘gevrocht’. We woonden op het eerste hof over de beek, Later heb ik een beetje bij een beenhouwer gewerkt. Daarna een tijdje in Lauwe, tot er geen werk meer was in de streek en ik in Frankrijk ben gaan werken. We waren al 11 jaar getrouwd toen ik mijn zoon kreeg. Hij is van het jaar ’60. In die tijd bestond er nog geen kinderopvang. Er zat niet anders op dat thuisblijven. Nadien ben ik hier en daar nog wat gaan schoonmaken.”

Dat doet ze nu nog graag. Ze moet nooit ver zoeken naar een stofdoekje of een dweil. “Mijn zoon is met pensioen. Hij was machinist bij de spoorwegen. Soms komt hij twee keer per dag langs. En dan laat hij wel eens zijn hand over de vloer glijden om lachend te zeggen: ‘Wat scheelt er, ma? Je hebt nog niet gedweild?’ Ja, het moet proper zijn. Poetsen is mijn hobby.”

Een goeie huisdokter

Dat ze ooit over de grens aan de slag is geweest, daar wordt ze nu nog geregeld aan herinnerd. “Ik moest vanmorgen nog naar het stadhuis. Om papieren te laten invullen omdat ik in Frankrijk gewerkt heb. Ja, dat is een eind stappen. Zeker in Rollegem, waar je moet kijken waar je je voeten zet. De voetpaden liggen er hier vaak slecht bij. Ik moest die paperassen ook op de post doen. Maar er is hier geen postbus meer in de gemeente. Je moet nu met je brieven naar Moutons, naar het winkeltje. Ik ben van het stadhuis naar Mouton’ geweest. En toen dacht ik: ik ga naar huis hé, want voor ik het weet staat de dokter aan mijn deur. Ja, die had gezegd dat hij in de namiddag zou komen. Hoewel, mocht ik er niet zijn, hij zou terugkeren. Hij komt al vijfentwintig jaar. ‘t Is zo’n goeie. Ghilleberke. Van Bellegem.”

Ze heeft pretlichtjes in de ogen terwijl ze het zegt. “Mijn zoon zijn huisdokter ging met pensioen en hij zei: “Waar moet ik nu naartoe?” Ik zei: “Kom naar Bellegem, kom naar Ghillebert.” En hij gaat nu ook naar daar. Ik had spuitjes nodig. Ik neem bloedverdunners. Hij zei: “Ik zal een verpleegster laten komen voor die prikjes.”. Ik zeg: ‘Dat is niet nodig, ik doe dat zelf.” Maar hij brengt de spuitjes. Ik moet niet naar de apotheek lopen. En de lege komt hij halen. Zo’n vriendelijke man. Hij heeft nu iemand die helpt. Liesbeth. Ook zo’n goeie dokteres. Ze zei meteen: ‘Ge moet geen dokter zeggen.’ Liesbethje. Tegen hem zeg ik ook geen ‘dokter’. Het is Ivan. Dokters zijn ook maar mensen hé.”

Solange is zot van mensen. “Ik klap met iedereen,” zegt ze. “Hier in de straat zijn het allemaal goeie mensen. En soms ga ik wat verder. Als ik te lang binnen zit, dan moet ik eens buiten zijn. Dan kom je altijd wel iemand tegen. Er is altijd wel een mens die even een praatje wil slaan. Het maakt niet uit of het ‘een donkere’ of ‘een klare’ is,” zegt ze onverstoord, niet beseffend dat je je in politiek correctere tijden beter niet zo uitdrukt. “Het maakt niet uit of ze Frans of Vlaams spreken. Als ze mij niet begrijpen, dan leg ik het wel in gebarentaal uit,” schatert ze. En dan valt een stilte. “Kijk, dat was mijn man.” Ze haalt een doodsprentje uit haar portemonnee waar zijn fotootje uitglijdt. “Hij is 25 jaar dood, maar ik denk nog elke dag aan hem.”