Dodengang in Diksmuide houdt al een eeuw stand: “Nergens zaten Duitsers en Belgen zo dodelijk dicht bijeen”
De Dodengang in Diksmuide is het enige bewaarde Belgische loopgravenstelstel uit de Eerste Wereldoorlog. Zo’n honderd jaar geleden besliste de toenmalige minister van Defensie dat die constructie niet mocht verdwijnen. Vandaag is het een toeristische attractie, maar tijdens de Eerste Wereldoorlog streden de Duitsers en de Belgen er hevige gevechten. Elk bouwde zijn loopgraaf tot ze letterlijk neus aan neus stonden. Al snel veranderde de naam van Boyau de l’Yser in Boyau de la Mort. Zo ging het er toen aan toe.
De Dodengang is in het beheer van het War Heritage Institute, de nationale instelling voor militair erfgoed en herinnering onder de voogdij van de minister van Defensie. Militair historicus Franky Bostyn duikt de geschiedenis in. “Midden november 1914 is Diksmuide in handen van de Duitsers. Aan de overkant van de IJzer, in Kaaskerke, staan de Belgen. Om de Duitse opmars een halt toe te roepen, worden de sassen in Nieuwpoort opengezet. Na een aantal pogingen lukt het om de IJzervlakte onder water te zetten. Het terrein tussen de IJzerdijk en de oude spoorweg Frontzate Nieuwpoort-Diksmuide staat blank. De voorste Belgische linie verlaat de IJzerdijk in de richting van de Frontzate. De voorste loopgraven worden bovengronds opgeworpen om de onderwaterzetting in te dijken. Vandaag is een klein deel daarvan bewaard en staat het bekend als De Ruiter.”
Bloedige gevechten
Even verder zijn de Duitsers erin geslaagd om de IJzer over te steken en twee gigantische petroleumtanks in het waterrijke gebied in te nemen. Van daaruit hebben ze een geweldig zicht op de voorste Belgische loopgraven. Uiteraard zien de Belgische militairen dat niet zitten. Ze gaan ten strijde in de hoop het observatiepunt te vernietigen. Na verschillende pogingen, en vele slachtoffers later, moeten ze noodgedwongen hun doel opzijschuiven, maar ze geven niet op.”
Jaarlijks bezoeken tot 60.000 mensen de site
Half mei 1915 vatten de Belgen het idee op om in de IJzerdijk een naderingsloopgraaf te bouwen met zandzakjes richting de petroleumtanks. Elke dag komen ze zes meter dichter bij de vijand. “De Duitsers zien dat gebeuren en gaan in de tegenaanval”, gaat Franky verder. “Ze beginnen ook een constructie te bouwen in de richting van de Belgen. Op een tiental meter van elkaar houdt de bouw op.” Wie zijn hoofd boven de zandzakjes durft te steken, loopt het risico geschoten te worden. Het zijn bloedige gevechten, vaak man tegen man. De omstandigheden zijn erbarmelijk. Het is er drassig, de ratten krioelen tussen hun benen omdat elke vorm van hygiëne ontbreekt. Een zelfgegraven greppel doet dienst als toilet. De brancardiers moeten met risico voor eigen leven de slachtoffers afvoeren. Er wordt een smal treinspoortje van nog geen halve meter breed aangelegd om munitie en materiaal aan te voeren.
Kameraadschap
Wanneer de geweren even stil zijn, profiteren de militairen ervan om de zandzakjes te herstellen en de loopgraaf te verstevigen. Een eenvoudige schop is hun enige materiaal. De site evolueert in een bolwerk van bunkers, schuilplaatsen, munitievoorraad en observatieposten. De Belgen dragen een stalen helm en een kakiuniform. Het gasmasker hebben ze altijd bij om zich te beschermen tegen granaten met mosterdgas. “De kameraadschap in de Dodengang is groot”, vertelt Franky. “De routine bepaalt hun leven. Met het uurwerk in de hand tellen ze af naar de volgende aflossing van de wacht. De tijd doden ze met kaartspelen, ze versieren granaathulzen, maken een pennenhouder met wat ze vinden of schrijven een brief naar het thuisfront. Uit dankbaarheid voor hun inzet stuurt koning Albert I sigaren en sigaretten naar de strijdkrachten. Het eten beperkt zich tot rijst, voeding in conservenblikken en zwarte bonen. Met wat geluk vangen ze een vis in de IJzer. De boeren maken melding van kippen en groenten die van hun erf verdwijnen.”
Tussen mei 1916 en september 1917 zijn er zo goed als elke dag artillerieduels. De ene granaat beantwoordt de andere. Aan Belgische kant vallen zeker 250 doden. In januari 1917 gaan de petroleumtanks tegen de vlakte, hoewel die toen al geen gevaar meer vormden. Half oktober 1918 verlaten de Belgen de Dodengang.
Meerwaarde
Honderd jaar geleden, in de hoogdagen van het fronttoerisme, beslist de toenmalige minister van Defensie om de Dodengang te bewaren als oorlogssite. De vergane zandzakjes worden vervangen door exemplaren gevuld met cement. Het patroon van de loopgraven wijzigt niet en ook de betonnen versterkingen zijn nog steeds dezelfde. De voorste Duitse bunker is nog maar een paar jaar opgenomen in de site, maar is een meerwaarde voor wie zich een goed beeld wil vormen van wat er toen is gebeurd. De Diksmuidse Dodengang is het enige bewaarde Belgische loopgravenstelsel uit de Eerste Wereldoorlog. Elk jaar bezoeken tot 60.000 mensen de site. Intussen kwam ook minister van Defensie Ludivine Dedonder op bezoek samen met een klas uit Doornik.
De Dodengang is tijdens de winter enkel op dinsdag en donderdag open van 9.30 tot 16 uur. Tijdens de kerstvakantie is het gesloten. Vanaf eind maart is het opnieuw elke dag open.
Een ticket kost 6 euro, voor jongeren is dat 4 euro. Betalen kan enkel met de bankkaart.
Het beste van KW
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier