Caféklap in De Bruine Kroeg in Torhout: “Hele normale mogen hier niet binnen”
Kurt Vandemaele gaat elke week op zoek naar de wijsheid in de kan. Deze week hoopte hij die te vinden in ‘De Bruine Kroeg’ in Torhout.
In ‘De Bruine Kroeg’ spreekt uitbaatster Conny de heren allemaal aan met ‘mijnheer’. En die mijnheren drinken bijna allemaal uit flesjes. De meesten van hen zaten vroeger in de bouw. Ook mijnheer Dirk drinkt uit een flesje, zoals op de werf vroeger. Nu is hij fulltime toogfilosoof. “Ik babbel met iedereen,” zegt hij, “en ik weet veel meer van iedereen dan ze zelf willen zeggen. Mensen hebben er deugd van om te praten. Daarom ga ik ook op café.” Hij neemt een slokje om die gedachte even weg te spoelen en zegt : “Gelukkig zijn, weet je wat dat is?” Ik zeg hem dat hij het mij mag verklappen als hij het weet. “Dat is tevreden zijn met wat er is. En niet meer willen.”
Tijdens mijn chemo, mijn bestralingen, heb ik alle dagen gewerkt
Ik knik. En dan begint hij over Conny. “Een prachtmens om café te houden. Ze drinkt niet, ze praat met iedereen, ze vraagt niemand iets speciaals, maar ze ziet wel hoe het zit.” Het valt op, ze brengt een rustige vastheid in het leven van de mensen aan haar toog. “Hele normale mogen hier niet binnen,” lacht ze. “Dat is hier een dagcafé. ‘s Avonds is het dicht : wat loopt er dan nog op straat?”
Het was een retorische vraag, zo’n vraag waarop je geen antwoord wil, maar mijnheer Jean-Pierre, voelt zich toch geroepen om iets te zeggen : “Niemand!”, roept hij. “Als het donker is, is het hier dood.” Daarom liever de daguren voor Conny. Ze staat intussen bijna veertien jaar achter de toog van ‘De Bruine Kroeg’. Voor haar had het café 22 uitbaters in 17 jaar. Maar zij is er altijd blijven staan. “Ik ben ooit ziek geweest. Kanker. En ook toen stond ik hier. Alleen na de operatie is mijn dochter eventjes 2 weken ingesprongen, maar tijdens mijn chemo, mijn bestralingen, heb ik alle dagen gewerkt. Thuisblijven zou veel erger geweest zijn. Als je in zo’n situatie alleen zit, zit je toch maar te snotteren. Het café heeft me al dikwijls recht gehouden.”
Maar er is slechts zoveel dat een mens kan slikken. “Het mag eens beginnen gedaan zijn,” zegt ze op een sombere toon. Ze wijst naar haar moeder, een stijlvolle dame die aan een tafeltje in de zaak zit. “Haar man is onlangs overleden. Op de dag van zijn begrafenis is er bij haar ingebroken. Het hele huis overhoop gehaald. Ze is al haar goudwerk kwijt en een klein fortuin geld. Ik zei nog : ‘Ma, waarom had je zoveel geld in huis?’ Het moeten mensen geweest zijn die op de hoogte waren. Het geld zat in de kelder verstopt. Ikzelf was nog nooit in de kelder van dat huis geweest. Wat zou een inbreker daar gaan zoeken?”
Ze zucht. “Ma is nu naar Torhout verhuisd. ‘k Ga ‘s morgens bij haar langs en ‘s avonds komt ze hier eten. Je kunt haar in zo’n situatie toch niet aan haar lot overlaten. Ze is haar man kwijt, haar woonst en haar geld.” Jean-Pierre heeft recent ook zware drama’s te verwerken gekregen, verneem ik van andere klanten, maar op café is hij de lolbroek. Zijn hele leven is hij vrijwilliger geweest bij de brandweer. En hij vertelt er nog graag over : “Ik redde eens een vrouw uit een brand. Ik liep met haar over mijn schouder de trapladder af en zei : ‘Morgen staat er in de kranten : ‘brandweerman redt zwangere vrouw’. Ze zei : ‘Maar ik ben helemaal niet zwanger.’ Ik zei : ‘Nee, maar je bent nog niet beneden ook.'” Hij schatert harder om zijn mop dan de toehoorders. Komiek en publiek, hij is de twee. Maar hij kan ook serieus zijn. Zoals wanneer hij over de pensioenen begint. “Ze zouden dat voor iedereen gelijk moeten trekken : iedereen 2.000 euro. De ministers zowel als wij. De mensen zouden daar allemaal goed en gelukkig mee kunnen leven.”
Aan het eind van zijn theorie merk ik op dat hij verstandiger is dan hij eruitziet. “Je speelt met je leven en je beseft het niet”, schatert hij. En dan komt André binnen. Hij komt van de mis. Dat doet hij vijf keer per week. “Ben je dan zo gelovig?” wil ik weten. “Ik heet André, Jozef, Antoon, Christus,” antwoordt hij. En hij herhaalt het nog eens. “Zo staat het op mijn paspoort. Mijn peter was pater, en hij heeft me die namen gegeven. Ik ben altijd katholiek geweest. Toen mijn vrouw 8 jaar geleden overleden is, heb ik haar beloofd dat ik naar de mis zou blijven gaan.” Hij haalt een doosje uit en toont een hostie : “Die heb ik daarnet niet opgegeten. Ik eet hem altijd bij haar graf.”
Ik wil een foto nemen, maar hij weigert. “Mooie mensen staan nooit op een foto. Als je ze op foto zet, zijn ze niet meer mooi. Ik ben 71 en ik ben een mooie man. Ik speel gitaar, mondharmonica, accordeon en piano. Er is niemand die beter muziek speelt dan ik. En ik wandel veel. Elke dag minstens zes uren. Ik ben altijd sportief geweest. Ik liep vroeger de honderd kilometer. Ik ben nog derde geweest op het wereldkampioenschap. En nu ben ik er vandoor. Want ik moet morgen om drie uur op, om te wandelen.” Hoe zei Conny dat? “Hele normale mogen hier niet binnen.” Je zou het nog gaan geloven.
Caféklap
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier