De inhoud op deze pagina wordt momenteel geblokkeerd om jouw cookie-keuzes te respecteren. Klik hier om jouw cookie-voorkeuren aan te passen en de inhoud te bekijken.
Je kan jouw keuzes op elk moment wijzigen door onderaan de site op "Cookie-instellingen" te klikken."

Caféklap in Café St.-Cornelius in Lapscheure -Nicole Delaere: “Het voelt niet aan als werken.”

Kurt Vandemaele
Kurt Vandemaele Reporter

‘Iedereen heeft zijn verhaal’. Het is een cliché en dus een uitspraak die veel waarheid bevat. Telkens als de deur opengaat bij Nicole en Guido, in café Sint-Cornelius in Lapscheure, waaien er weer enkele bladzijden van zo’n verhaal binnen. Zeker die zaterdag. Storm Eunice is net gepasseerd en haar broer Franklin is in aantocht.

Guido De Lannoye haast zich net de deur uit. Hij gaat de schade opmeten in zijn vakantiewoningen in Damme. Daar is al voor de derde keer een boom naar beneden gekomen. Hij is 75 en had vroeger een garage en tot enkele maanden terug een takeldienst. “Ik wou dat hij ermee ophield,” zegt Nicole Delaere “Op zijn leeftijd moet je ’s nachts niet meer in grachten gaan kruipen.” Het is al van mei ’69 dat ze er achter de toog staat. “En ik heb nog nooit een dag het gevoel gehad dat ik moest werken.”

Fusie Knokke-Damme

“Ik was van Ruddervoorde en Guido kwam de chauffage installeren bij ons thuis. Hij werkte toen bij een verwarmingsinstallateur uit Damme.” Nicole kreeg een heel warm gevoel vanbinnen. Maar Guido dacht direct verder. “Eigenlijk was het helemaal niet mijn intentie om al zo vroeg te trouwen, maar hij had toen al, met de steun van zijn ouders, dit café gekocht en zijn moeder was te oud om er achter de toog te staan. Aanvankelijk had ik daar niet ook niet echt veel zin in, maar er moest iemand het werk doen.”

Doorgaans zijn op zaterdag de eerste klanten vertrouwde gezichten, maar nu komt Alain Tubbax uit Mechelen als eerste binnen, met zijn gezin. Ze logeren aan zee en zijn toevallig in Lapscheure beland. “Ja, we reden hier net voorbij en de dochter moest plassen. Ze zei: ‘Kijk daar, een kerk, zou daar geen café zijn?” Nicole knikt: “Vroeger waren er hier zeven cafés op een rij. En iedereen kwam overeen.” In geen tijd weten de gasten alles over Nicole haar leven, over haar man, haar kleinkinderen, over alles…. “Mijn dochter zegt vaak: ‘Ma, wat vertel jij toch allemaal? Je kent die mensen niet.’ Maar ik vind het veel erger als je ergens komt en de cafébaas negeert je…” Alain Tubbax, die ons meegeeft dat hij naar Alain Delon is genoemd – geniet ervan. “Bij ons in de streek is er zo’n cafeetje. De uitbater zit er de hele tijd op zijn gsm te kijken. Ja, daar drink je eentje en ben je weer weg.”

Nicole vertelt dat Lapscheure deel uitmaakt van Damme. “En Guido heeft al wel honderd keer gezegd dat Damme bij Knokke zal gevoegd worden. En het zou best kunnen.” Alain en de zijnen hebben geen idee wie Guido is, maar ze gaat onverstoord verder. “Sinds hij in Brussel zit, zie je onze burgemeester hier niet meer. We hebben zijn papa gekend, Daniel Coens. Daar kon je nog iets aan vragen. De jonge Coens was in het begin ook zo. Die zag je om de twee weken wel eens. Nu nooit meer. Ze lachen daar allemaal mee. Ze zeggen: ‘Je moet het doorgeven aan Annelies Verlinden, dan zal het wel bij Coens terechtkomen.’”

Gelukkig dat er nog cafés zijn, laat ik me ontvallen. “Ja,” zegt Tubbax. “Dat we er wat over kunnen zagen.”

Alles gaat voorbij

Wissel van de wacht. Tubbax verdwijnt en Eric Dewaele arriveert, een gewezen begrafenisondernemer uit Moerkerke. “Ik woon nu op een appartement in Zeebrugge,” zegt-ie. “Als je ouder wordt, moet je kleiner wonen. Maar je mag niet de fout maken die ik heb gemaakt: ik moet nu verder naar mijn stamcafé. In Zeebrugge zijn er ook wel cafés, maar daar ken ik de mensen niet. Als ik hier mijn hoofd binnensteek, ken ik iedereen.”

Niet moeilijk. Er woont hooguit 400 man in Lapscheure. “Als er nog zoveel zijn. Alles wat te koop komt, wordt door Knokkenaars gekocht,” zegt Nicole. “En die maken vaak van twee huizen één. Zulke mensen zie je niet in een gewoon café. Dat is een heel ander soort volk. De Knokkenaars blijven naar Knokke trekken. Of ze blijven thuis. Want ze betalen hier intussen ook de prijs hoor. Het is niet omdat het grondgebied Lapscheure is dat je het gratis krijgt. En met die coronatoestanden zijn er natuurlijk velen die financiële klappen krijgen.”

Intussen komt Guido weer thuis. Hij vertelt dat hij zijn takelwagen vorige week heeft verkocht aan een collega uit Knokke, Jacques Claeys. Die komt even later ook binnen. Diens vaste grapje is: “Als je me niet vindt, parkeer je wagen voor andermans garage en ik kom meteen naar je toe.” Maar Guido was aan het woord: “Toen ik begon in het jaar ’68 heb ik een Dodge gekocht, één van het leger. Hij was van ’43. En op 4 januari ’99, mijn verjaardag, heb ik een splinternieuwe Mercedes, een 1207, op de weg gebracht. Er konden drie wagens op, een dubbeldekker. Op 4 januari van dit jaar heb ik hem stilgelegd. Ik heb er 23 jaar mee gereden. Ik deed dat doodgraag. Maar het is verleden tijd, ik heb mijn ouderdom. Ik mag niet klagen. Alles gaat voorbij,” zegt hij terwijl je zijn hart hoort bloeden. “Wat daar zo leuk aan was? Wel, als je bij een ongeval kwam, schatte je de situatie wat in en dan was het kwestie van in geen tijd de weg weer vrij te maken. Vroeger waren we er vaak eerder bij dan de politie. Toen moest je een beetje psycholoog zijn. Eigenlijk een beetje zoals een begrafenisondernemer. In de kerk staan de tranen hem in de ogen en even later komt hij hier binnen met de lach op zijn gezicht: ‘Ah, we gaan eentje drinken hé.’ En ziet-ie daarna weer de familie, moet hij weer dat andere gezicht opzetten. Je moet dat kunnen. Als je niet af en toe kunt totentrekken, kan je niet zelfstandig zijn.”

Een speciaal kopje

Patrick Van Hevel zit aan een tafeltje met een kopje koffie de krant te lezen. Hij is van Sint-Kruis, heeft lang in Dudzele gewoond en sinds zijn pensioen is hij naar Kaprijke verhuisd. “Tegen Eeklo,” geeft hij voor de duidelijkheid mee. “Maar ik kom hier toch nog een keer of drie per week binnen. Het is een tussenstop, halverwege op weg naar Brugge. Ik heb daar in mijn buurt nog geen vast stekje. Het is een andere mentaliteit. En dat Oost-Vlaams is ook een ander dialect. Plus hier krijg ik altijd een voorkeursbehandeling. Nicole geeft me niet zo’n ordinair horecakopje, maar ik krijg mijn koffie in een speciaal barista-kopje.” “Voor mijnheer moet het altijd speciaal zijn,” schertst Nicole. “Gewoon is nooit genoeg.” Ze pakt de krant en slaat er hem mee om de oren. Patrick lacht: “Als je haar plaagt, stijgt de adrenaline. Ze heeft daar deugd van. Dat is haar lang leven. Het is te hopen dat ze dat nog lang kan doen.”

Guido knikt. Hij is dan wel zelf gestopt met werken, zijn vrouw moet nog niet ophouden, terwijl ze ook al 73 is. “Gelukkig dat er hier altijd iemand is om mee te praten. Als we achterin zitten, krijgen we ruzie,” grolt-ie. “Als er geen volk is, moet ik weg zijn. We mogen niet te vaak samen zijn of het draait uit op een scheiding. En dat wil ik niet meemaken. Ik ben eens naar de notaris geweest en dat was onbetaalbaar.” Nicole haalt haar schouders op. “Guido moet kunnen zwanzen en een pint drinken. Hij zou dit café nooit kunnen missen.”

“Nicoletje, mag ik dan nog eens een koffietje?” Patrick steekt zijn kopje in de lucht. “Het is er eentje van mij,” roept Guido. “Dat is een goeie cafébaas hé,” reageert Patrick. “Als hij voelt dat zijn klanten aanstalten maken om te vertrekken, trakteert hij. Snap je nu waarom ik af en toe opsta en naar de deur loop? Nu zitten er hier maar drie. Maar als het er een stuk of zeven zitten, geraak je niet weg. Want iedereen trakteert iedereen, zeker als je aan de comptoir zit. ‘Geef mij nog eens een rondje.’ De pintjes zijn ook niet duur. Mensen letten daar op. Ik stop ook wel eens in Damme, daar durf je nauwelijks nog iets te bestellen. Terwijl er net als hier ook maar bier uit de kraan loopt.”

Een leugentje om bestwil

Het is al wat later als Guido Jonckheere binnenkomt. De Blankenbergse veehandelaar wil wel eens over iets anders praten dan koetjes en kalfjes. “Ik heb twee kinderen in Lapscheure wonen, een zoon en een dochter. We hebben hier indertijd een hofstee overgenomen en zo ben ik hier beginnen komen. Dat was in ’96. Ik had nog nooit een pint gedronken voor ik hier kwam,” lacht hij. “Maar ik moet zeggen, ik kan de smaak best appreciëren. Echt. Mocht er geen controle zijn, ik drink er een meer.” Even later later is hij weer serieus en zegt dat hij betreurt dat er “te letter” zulke cafeetjes zijn, te weinig dus. In Blankenberge vindt hij ze niet meer. “Daarom dat ik er zelf eentje hebt gekocht. Sint-Amand, aan de kerk in Uitkerke. “Maar eerlijk, ik kom hier meer dan in mijn eigen café. Hier praat iedereen met iedereen. In veel cafés is dat niet meer het geval. Hier is er niets veranderd. Oké, Nicole is wat ouder geworden. En die zever van Guido is al zijn hele leven dezelfde.”

Het is intussen donker en het volk begint weg te sijpelen. Maar Guido blijft nog even. “Tegen alle Guido’s zegt ze schatje,” zegt Patrick om Nicole te plagen. “Je moet vooral niet veel geloven van wat deze kerel uitkraamt,” slaat Nicole de bal terug. En plots neemt het gesprek een filosofische wending. “Je mag nooit liegen, maar je moet niet altijd de waarheid zeggen,” smijt Patrick in de groep. Guido, de man van Nicole, beweert dat hij nog nooit gelogen heeft, “af en toe een beetje overdreven, dat wel.” Dat zal zijn eerste leugentje niet zijn.

Of veehandelaars soms liegen, wil ik van Guido Jonckheere weten. “Nee,” antwoordt die resoluut. “Het maakt niet uit, maar ik heb vandaag nog tegen mijn zoon gezegd over een persoon waar hij soms naartoe gaat: ‘Dat is een slechte man, je mag daar geen zaken mee doen.’ Ik zei: ‘Die kan veel meer liegen dan tien paarden kunnen trekken.’ En ik zei: ‘Zulke mensen zijn slechte mensen. Ze geloven hun eigen leugens.’ En hij heeft nu een stootje meegemaakt en gaf het eindelijk toe: ‘Je hebt gelijk’.”

Patrick is er zeker van: “Wie liegt, valt vroeg of laat door de mand.” Peter-Jan Standaert sluit zich daarbij aan. “Mijn vader heeft altijd gezegd: ‘Een auto verkopen is niet moeilijk, maar een tweede auto verkopen, dat is moeilijk.” Patrick beaamt dat: “Je moet ervoor zorgen dat de mensen terugkomen hé.” Peter-Jan heeft zijn garage in Oostkerke. “Ik ben daar geboren en er opgegroeid. Ik was er graag gebleven. Gelukkig hebben we hier nog een rijhuis aan betaalbare prijs gevonden hebben. Nee, hier is er natuurlijk niet veel. Als ooit dit café zal wegvallen, zal het hier heel erg stil zijn.”