In ‘t Hof van Commerce in Sint-Jozef: “Als ik hier stop, waar moeten de mensen dan naartoe?”

Kurt Vandemaele
Kurt Vandemaele Reporter

Kurt Vandemaele op zoek naar de wijheid in de kan, deze week in ‘t Hof van Commerce in Sint-Jozef (De Geite).

Diana Declercq staat al 46 jaar achter de toog van ‘t Hof van Commerce. ‘t Is te zeggen : tegenwoordig zit ze vaker. Ze heeft een nieuwe heup en is nog niet zo goed te been. Ze is 71, maar dat zou je haar niet nageven. Komt doordat ze mollig is, zegt ze zelf.

“Bij dikke mensen zie je minder snel de rimpels,” legt ze zacht glimlachend uit. Haar moeder heeft het café 25 jaar uitgebaat. “Veel van wat hier nog staat, ook die oude grammofoonspeler, stamt nog uit haar tijd. En voor zij het deed heette het ook al ‘t Hof van Commerce. Er is nog een café in Stavele met dezelfde naam. En er is ook een muziekgroep met die naam.”

Wie in een café opgroeit, wil daar later zelf niet meer in staan

‘t Hof van Commerce vind ik niet terug in de jukebox. Wel ‘Thunderstruck’ van AC//DC en ‘Verdammt Ich liebe dich’ van Matthias Reim. En ‘alles gaat over’ van Danny Fabry. De jukebox speelt niet meer. “Er komt nog muziek uit, maar veel te stil. Het zou 20.000. frank kosten om hem te laten maken. Ik zet dan liever de radio op. Of de tv.”

 

Diane is getrouwd geweest met een landbouwer, maar hij is al 21 jaar overleden. En haar vader was ook boer. Kweekte varkens. “Ik kan nog altijd geen vrachtwagen met varkens zien passeren zonder om te kijken,” zegt ze. Wanneer een varkenshandelaar binnenkomt, vraagt ze meteen “Hoe is het in de zwijntjes”. En hij antwoordt “Drie min.” Waarna ik de vertaling krijg : dat de basisprijs per varken drie cent gedaald is. “In het barbecueseizoen gaat die natuurlijk omhoog.”

Haar twee kinderen zijn geen van beiden in de landbouw of de horeca aan de slag. “Nee, wie in een café opgroeit, wil daar later zelf niet meer in staan. Vroeger was het anders. Jammer. Want als ik hier stop, dan is er niets meer in ‘De Geite’. Waar moeten de mensen dan naartoe? Als er hier een begrafenis is en ze moeten even naar het toilet, wat zullen ze dan doen?”

Niet zolang geleden is ‘t Hof van Commerce drie maanden gesloten geweest. Nadat Diana van een nieuwe heup werd voorzien. Maar zodra ze haar deuren weer opende, waren de klanten er terug. “Terwijl de zaak gesloten was, kwamen ze op bezoek of ze belden me op : ‘Wanneer kom je terug?’ Haar ogen glanzen terwijl ze het vertelt. Eventjes is ze stil. Moet ze de ontroering doorslikken. Ook toen heeft ze niet getwijfeld om ermee door te gaan : “Mijn kinderen zeiden wel : ‘Mama, ge zoudt er beter mee stoppen’. Ik zei : ‘Neenik, ik ga weer open houden. Ga ik weer openhouden.'”

Diana doorspekt veel van haar uitspraken met dergelijke herhalingen, die ergens tussen een vraag en een bevestiging liggen. Als ze zegt : “We mogen niet klagen,” voegt ze er meteen “Mogen we niet klagen,” aan toe, nog voor ze verdergaat met “Als het een beetje is.” Van de klanten die binnenkomen, is er hier en daar iemand die zichzelf bedient. “Maar van mijn ‘skof’ blijven ze af,” zegt ze resoluut. Frans komt al 55 jaar, vertelt hij. “Misschien wel 60. Hoe oud was jij toen ik hier het hooi kwam opsmijten?” Diana herinnert het zich nog goed : “Een jaar of zestien.” En of hij dan naar een oogje op haar had?

Van de klanten die binnenkomen, is er hier en daar iemand die zichzelf bedient. Maar van mijn ‘skof’ blijven ze af

“Ik was getrouwd. En ik ben dat nog altijd,” reageert Frans. Diana mijmert : “Maar we hebben hier toch dikwijls samen gewalst. We waren mekaar gewend.” Frans neemt nog een slok, verjaagt even de stilte met een ‘jaja’ en denkt dan luidop terug aan vroeger : ‘Waar is de tijd? Er heeft hier nog een buizestoof gestaan, dat weet ik nog goed. En kijk, daar,…” En hij wijst naar het wandmeubel achter de toog waarvan de spiegel vol stickers hangt : “Die plakker met dat zwijntje, van veevoeders Dewulf, dat was van mijn eerste job. Die heb ik daar nog gehangen. Meer dan 50 jaar geleden.”

De gebouwen van Dewulf, een huis of zeven verder, zijn intussen gesloopt. “Appartementen. Ze blijven overal appartementen zetten.” De hoofden knikken instemmend. “Allemaal voor mensen zonder dorst, mensen die geen mensen meer willen zien, want in de cafés zien we ze niet,” reageert één van de knikkende mannen. “Na de job bij de veevoeders heb ik bier geleverd, voor Brouwerij Louwaege in Kortemark, van de Akila Pils en de Hapkin. Dat is ook allemaal gesloopt,” aldus Frans. Eén van de knikkers herhaalt het nog eens : “Voor appartementen”.

Frans gaat intussen onverstoord verder. “Ik heb me daar een bult gewerkt. Want die vaten rolden er niet vanzelf in hé.” De meeste cafés waar hij toen bier leverde, bestaan niet meer, vertelt hij. “‘t Hof van Commerce is het enige café waar ik nog kom. Ik loop niet ver meer. Met al die controles.” Intussen kijkt Diana naar de klok en merkt op dat er enkele vertrouwde gezichten ontbreken. En ze vraagt zich af hoe het komt. “Dat is normaal, je ziet je klanten graag. En als je ze eens niet ziet, vraag je je meteen af : ‘Zou er iets schelen? Is er iets gebeurd?’

In de stad heb je dat niet. De mensen kennen er mekaar niet. Maar op de buiten : iedereen kent iedereen.” Zegt één van de knikkers : “Behalve die van de wijken. En de appartementen.”