Reporter4 december 2020, 16:51Bijgewerkt op: 16 februari 2021, 15:18
Telkens als ik de naam Avelgem hoor, moet ik me zoals zovelen inhouden om niet in één adem ‘dju dedju’ eraan toe te voegen. Of ‘de Kwaremont ligt open’. Restanten van een belegen conference van de Ieperse komiek Gerard Vermeersch, die al dood was nog voor ik besefte dat hij bestaan had. Dju dedju dus, Avelgem. Mijn kennis van de gemeente beperkt zich tot die paar straten waar een mens weleens over rijdt op weg naar de Kluisberg, de Kwaremont of Oudenaarde, plekken waar je zelden moet zijn. Maar het echte Avelgem zie je niet als je alleen over de hoofdwegen rijdt.
Jan Feys en Gerda Bossu zitten op de rand van de koffer van hun wagen hun bottines dicht te knopen. Ze zijn van Roeselare gekomen om net als ik in Avelgem te wandelen. Jan heeft al vele paadjes bewandeld. “Ik ben een ultrawandelaar”, zegt-ie. Hij heeft er onder meer een voettocht naar Santiago de Compostella op zitten en een wandeling van Nieuwpoort naar Zwitserland, “waarbij ik langs de paden van WO I getrokken ben.”
Ook zijn vrouw wandelt graag. “Je ziet en ontdekt van alles”, zegt ze. Ze houdt voortdurend haar fototoestel klaar. Jan vindt het vooral leuk dat je tijdens het stappen even op adem komt. “Zo kom je er eens toe om nog eens met je vrouw te praten”, lacht-ie. Doen ze dat dan anders niet? Gerda schudt grijnzend van neen. “Samen tijd doorbrengen doet iets voor je relatie”, zegt Jan.
Ze gaan de Mira-wandeling doen. Die leidt wandelaars doorheen de prachtige Scheldemeersen, getypeerd door laaggelegen hooilanden en coupures, zo belooft het bord bij de start. Al zal er wel een stiekemerd zijn die hoopt op een ontmoeting met een vrouw als Mira. De bekoorlijke Willeke van Ammelrooy was 27 toen ze in 1971 het wulpse titelpersonage uit het boek van Stijn Streuvels vertolkte in de verfilming waarvoor Hugo Claus het scenario had geschreven. Ik kom Mira sneller tegen dan Jan en Gerda dat doen. Ze staat om de hoek in haar blootje als sculptuur het drukke verkeer op de Doorniksesteenweg te trotseren.`
Kringloopwinkel
“Je mag inderdaad niet op de hoofdstraat blijven”, zegt bibliothecaris Caroline Vercruysse. “Ik fiets iedere dag twee keer naar mijn werk, en ik tracht zoveel mogelijk trage wegen te nemen. Een verkeersader als de Doorniksesteenweg, daar blijf je beter van weg.”
Kan zijn, maar eerst moet ik echt wel naar de lokale Kringloopwinkel. Om er Rino Feys te zien. Hij is er de patron. Voor mij is hij vooral schrijver. Zijn nieuwe boek heet Microkosmos , een absolute must en gaat over de Avelgemse Kringloopwinkel waar de hele wereld samenkomt. Het personeel bestaat er voor een groot deel uit mensen die elders geen kansen krijgen en vaak hier naartoe gevlucht zijn. Niemand kan met zoveel begrip zo’n diversiteit aan mensen beschrijven als hij. Of het een hulpeloze Afghaan, een nukkige Syriër, een zeurderig oudje of letterlijk een dode mus is, Rino heeft de woorden om je met hen te laten meevoelen. Niet alleen op papier, merk ik al vlug wanneer ik hem bezig zie in de omgang met Shirin, Hussein of Renata. Met zijn empathie dwingt hij gezag af. Hij voelt zelfs mee met alle spullen die in zijn kraaknette winkel liggen. Het is geen oude rommel. Hier ben je evenveel waard als je tweedehands bent. Misschien kan Rino met zoveel mensen sympathiseren, omdat hij in de loop der jaren zelf noodgedwongen zoveel verschillende gedaanten heeft aangenomen.
Gat in de boter
“Ik was eigenlijk net nog geen 14 toen ik in de bouw begon te werken als stukadoor. Bij ons thuis in Zarren kon je twee stielen leren. Of je werd timmerman, of je ging in het metaal werken. Mijn ene oom was timmerman, de andere werkte in het metaal. En mijn vader was plakker. Maar dat moet je nooit doen, plakken , zei hij. Tot hij opeens voor eigen rekening begon en een hulpje nodig had. Toen mocht ik toch bij hem beginnen.” Dat duurde maar een tijd. Later ging Rino in fabrieken aan de slag als puntlasser, spinner, stond hij aan de lopende band en begon hij in Roeselare een jeugdcafé met een vriend, een kroeg met zijn lief en later met De Zondvloed een eigen boekenwinkel, die hij met zijn maat Johan Vandenbroucke uitbaatte. Iets te ambitieus, zo bleek, want met zijn tweeën konden ze niet van de winkel leven. En zo zette Rino zijn zoektocht voort. “Ik kwam graag in de Kringloopwinkel, zag daar een vacature, reageerde erop en viel eigenlijk met mijn gat in de boter”, zegt hij.
“‘Plakker moet je nooit worden’, zei mijn vader me. Tot hij voor zijn eigen begon en een hulpje zocht”
Rino Feys
In de ruimte naast zijn bureau heeft hij een schatkamer met artikelen die bewaard worden om ze bij speciale gelegenheden te lossen. Daar hangen aan een muur een tiental elpees en singles met dezelfde afbeelding erop, van Freddy Breck met een boeket in de handen. Het is zijn Rote Rosen . “Mijn ma was een grote fan van Freddy Breck. Ik heb die plaat thuis heel dikwijls gehoord. Je gaat me nu als vijftigjarige niet horen zeggen dat ik Freddy Breck graag hoor. Ik heb geen cd’s of platen van die man. Maar ik zou liegen als ik zeg dat Rote Rosen mij geen goed gevoel geeft. Dat geeft me een fantastisch gevoel. Ik keer daarmee weer naar de tijd toen ik klein was. Toen ik hier enkele exemplaren van die plaat had, dacht ik: ik blijf ze opsparen tot ik er alle muren en het plafond van deze kamer mee kan volhangen. Ik hoopte om daarna mijn moeder hier naartoe te nemen. Maar helaas, kijk, ik werk hier nu al 7 jaar en ik kan nog lang geen muur vullen”, schatert hij.
Streuvels
Ik hoor hem nog bulderen in mijn achterhoofd, terwijl ik over het Guldensporenpad loop, een fietssnelweg die de bedding vult waar ooit spoorlijn 83 liep, van Kortrijk naar Ronse. Richting Doornik kom je aan de Schelde waar de nieuwe IJzerwegbrug je over het water helpt. Aan de andere kant noemt men de brug le pont du chemin de fer . Vanuit een bepaalde hoek lijkt ze wel een insect, iets minder propere geesten zien er de vrouwelijke schaamzone in. Ik sla voor de brug linksaf, richting Gent. Ook langs de Schelde is het opletten dat er geen coureur tussen je benen belandt. Filip Holvoet en zijn zus Claire zijn er op wandel.
Hij zwijgt geen seconde, zij tracht hem te temperen. “Verschrikkelijk, hij is tamelijk hoogbegaafd en ik kan hem niet volgen. Hij blijft altijd maar weetjes en kennis over me uitstorten.” Filip schudt van nee. “Nee, mijn verstand is niet uitzonderlijk, ik was altijd een gewone arbeider. Maar ik heb een bagage, dat zal ik niet ontkennen.” Zo komen we te weten dat het straatje waar we zijn afgeslagen langs de Coupure Deweer loopt. “Dat is een oude zijtak, een oude meander van de Schelde, tegenwoordig is het een prachtig natuurgebied.” En terloops wijst hij verschillende plekjes aan waar Stijn Streuvels ooit nog voorbijfietste. “Wij kunnen Streuvels nog appreciëren. We zijn opgegroeid op een hoeve, met zes kinderen. Ons vader had nog een paard. Wij begrijpen nog waar Streuvels het over heeft. Mira ging over hoe een gesloten gemeenschap de modernisering wou tegenhouden. En als je de tijden bekijkt, valt daar wel iets voor te zeggen.”
De zusjes Lien en Griet Loobuyck hebben dan wel nooit iets van Streuvels gelezen, ze zijn even verknocht aan de streek. Lien werkt in de buurt als office boss – ja ja, dat is haar titel – bij Mon Dada, een merk van natuurlijke buitenkaarsen die in sierlijke betonnen potten zitten, legt ze uit. Als student business management vertoefde ze een jaar in Spanje. Maar in plaats van in warme buitenlanden of grootsteden te blijven hangen, kwam ze met plezier terug. “Kijk om je heen”, zegt ze. “Het is hier zo mooi. Door hier weg te zijn, miste ik de streek en de natuur. De Kluisberg en de Scheldemeersen.” Haar zus giechelt: “En de leuke plekjes om uit te gaan.” Griet is thuisverpleegster. “Ik heb me altijd meer geamuseerd in Avelgem dan op al die andere plekken waar je zogezegd moet zijn omdat het er beter en groter is. Avelgem is groot genoeg voor mij. Ik heb hier mooie tijden beleefd en dat zal wel zo blijven.” Maar eerst dat verdomde virus verjagen. “Het zijn confronterende tijden”, zegt Griet. “We moeten dringend eens goed nadenken waar we met deze wereld naartoe willen. Mensen vallen zonder werk, bedrijven vallen stil en sommigen vrezen voor hun leven. Hopelijk beseft iedereen stilaan dat gezondheid meer dan ooit primeert.” Jack, de speelse Maltheser die ze aan de lijn heeft, lijkt het alvast te beseffen. Hij is nerveus aan het kwispelen en tegen haar been aan het springen. “Er is er hier eentje dat wil wandelen”, excuseert ze zich. En samen zijn de zusjes er vandoor.
Dat de gezondheid primeert, moet je Jan Bossuyt niet vertellen. Inspireerde hij jaren zijn vele werknemers als bedrijfsleider van Boss Paints en Colora, nu tracht hij nog altijd zijn stempel te drukken met lezingen en bijdragen op zijn blog. Hij heeft het er over het belang van emoties, over duurzaamheid en menselijkheid. “Alle mensen willen gehoord en gerespecteerd worden. Dankbaarheid en empathie hebben ook in de zakenwereld hun plaats”, zegt hij. Op zijn 81ste lijkt hij nog niets van de drive verloren te hebben die van hem een succesvol zakenman maakte. Maar nu is het even de fysieke gezondheid die primeert. Ik kom hem tegen op een landelijk wandelpad dat langs zijn huis in Waarmaarde loopt en hij wil wel even praten in zijn boomgaard. Vanop afstand en met mondmasker aan. “Liever geen onnodige risico’s nemen”, zegt hij. Het leven is hem lief, en “dat van mijn echtgenote ook”, benadrukt hij. Alles begon voor hem en zijn bedrijf in Waregem, zelf woont hij al 50 jaar in Waarmaarde. “Hier heb je nog de landelijkheid die Waregem niet meer heeft. Ik heb het buitenleven nodig”, zegt hij. “Die mentaliteit ook. Het leven is een afwisseling van stilstaan en contact hebben. Ik heb veel contacten, hé, nu vooral online, maar hier kom ik tot rust, kan ik inspiratie opdoen. Ik ga dagelijks een uurtje fietsen. Ik heb mijn moestuin en hier in mijn boomgaard heb ik altijd wel iets om handen.”