Ventjes

Een ventje op het strand. © JACQUES COLLET BELGA
Jan Devriese

Jan Devriese leeft tussen deadlines. De Brugse stukjesschrijver maakte 45 jaar geleden zijn allereerste artikel, toevallig (of niet?) voor deze krant. Na een lange omzwerving is de cirkel rond en de pen weer thuis. Elke twee weken zal Jan hier wat woorden in een meer dan aanvaardbare volgorde zetten. Hij wisselt af met Laura Schuyesmans, die leeft met een deadline.

Nu zou het gaan gebeuren. Alles. Alles zou gaan gebeuren. Alles waarnaar je aldoor had uitgekeken, alles waarvan je had gedroomd, alles waarvan je niet eens wist dat het bestond. Voor je lag een zee van mogelijkheden, een wereld vol ontdekkingen, een eindeloze tijd waarin geen tijd bestond. Voor je lag de grote vakantie.

Zo herinner ik het me graag. Dat ik zo’n ventje was. Zo’n ventje dat louter uit verwondering en enthousiasme bestond.

De waarheid is dat ik het me niet meer herinner. Het ventje is te lang geleden. Het ventje is een projectie geworden. Een mengeling van dingen die gebeurd zijn en dingen die misschien gebeurd zijn, of die zeer zeker niet gebeurd zijn maar wel aardig waren geweest. We verzinnen ons verleden, noodgedwongen, vaak bij gebrek aan beter. Zij die het verzinsel zouden kunnen ontkrachten, zijn te oud geworden om zich de waarheid te herinneren, of zijn dat is ook een geldig excuus gewoon dood.

“We verzinnen ons verleden, noodgedwongen, vaak bij gebrek aan beter”

Het is geen vrolijke gedachte, zo bij het begin van die grote vakantie. Maar we vallen er de ventjes van nu niet mee lastig. We zitten op een bankje in de schaduw, nippen van een glaasje wijn of Ricard, en kijken glimlachend toe hoe de ventjes van nu zich op hun grote vakantie gooien met eenzelfde verwondering en enthousiasme als wij destijds denken we toch. De ventjes tuimelen de dag in als waren zij Nina Derwael, fietsen de dag door als waren zij Remco Evenepoel met haast, komen tussendoor zwetend even jengelen als waren zij de meest dorstige ventjes ter wereld, en vallen ‘s avonds voor onze ogen uiteen van vermoeidheid.

Dan zetten wij even ons glaasje wijn of Ricard opzij, rapen de ventjes bij elkaar en deponeren ze, enigszins gewassen, in hun bed. Vervolgens nemen wij nog een glaasje en hervatten onze conversatie daar waar we ze hadden onderbroken om de ventjes bijeen te harken.

Dat valt te betreuren. We zouden, alvorens weer aan de praat te gaan, moeten opschrijven wat we hebben gezien en gedaan. Want er komt een dag dat we het ons niet meer haarscherp herinneren, en dat zal natuurlijk de dag zijn waarop de ventjes — inmiddels kerels geworden ons vragen hoe dat ook alweer zat, met die grote vakantie. En dan zullen wij zeggen dat we het niet meer zo goed weten. En dan zullen zij sip kijken en dus maar wat verzinnen. En als wij dan dood zijn, zullen zij onze aantekeningen vinden, en glimlachen terwijl zij van een glaasje wijn of Ricard nippen en naar hun ventjes kijken. En dankbaar terugdenken aan die grote vakantie waarin alles gebeurde.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier