Mijn grootvader August Kempynck (1898-1951) groeide op in ons stadscentrum, met een vader met krak dezelfde voornaam, zijn moeder Honorine Verhelst, en twee oudere zussen. Van 1910 tot 1916 zat hij op school in het Sint-Aloysiuscollege. Al in het najaar 1916, nog volop tijdens Wereldoorlog I, werd hij als 17-jarige onder de wapens geroepen. Zijn moeder – August senior overleed al op 43-jarige leeftijd – was toen al met haar tieners uit de frontzone gevlucht, richting Brugge. August junior werd in de sector Lo ondergebracht bij het Eerste regiment Artillerie. Wat hij heeft meegemaakt tijdens de Grote Oorlog, heeft hij aan niemand verteld. Grootmoeder Eliane zei, lang na zijn overlijden, dat hij er niet over kon of wilde getuigen. Te wreed of heftig, blijkbaar. Pas op 21-jarige leeftijd, in 1919, kon hij zijn rechtenstudie beginnen.
Toen mijn grootmoeder in 1929, als aangenomen dochter van de barones van Woumen, in dispuut kwam met een van haar pachters, nam ze August Kempynck als advocaat in deze zaak rond toekenning van oorlogsschade. En zo ontstond hun relatie.
Mijn grootvader woonde met zijn gezin in Brugge. Zoals blijkbaar alle échte Bruggelingen, was hij een Cerclefan, maar wilde hij in het Edgard De Smedtstadion niet bij de chique mensen op de houten banken zitten. Naast zijn werk, was hij boogschutter bij de Sint-Sebastiaansgilde, speelde tennis en rookte Turkse sigaretten. Hij stond bekend als ‘sportieve jager’ op en rond De Blankaart, wat betekende dat hij het wild een kans bood om te ontsnappen, om voldoende dieren te laten leven.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier