Leven tussen deadlines: licht

De laatste kerstlichtjes gaan onherroepelijk weg. © Unsplash
Jan Devriese

Jan Devriese leeft tussen deadlines. De Brugse stukjesschrijver maakte 45 jaar geleden zijn allereerste artikel, toevallig (of niet?) voor deze krant. Na een lange omzwerving is de cirkel rond en de pen weer thuis. Elke twee weken zal Jan hier wat woorden in een meer dan aanvaardbare volgorde zetten. Hij wisselt af met Laura Schuyesmans, die leeft met een deadline.

Donderdag heb ik de kerstlampjes in huis weer opgeborgen. Naar jaarlijkse gewoonte hebben ze zo’n anderhalve maand het beste van zichzelf gegeven. Half december haal ik ze tevoorschijn, en eind januari zit hun taak erop. Bedankt, lampjes!

Eén keer heb ik flikkerende lampjes geïnstalleerd, van die veelkleurige, maar al na vijf minuten werd ik moordlustig. Hoogst ongepast, natuurlijk, in dagen van vrede op aarde, en dus gingen die krengen meteen weer in hun doosje. Dat doosje staat in een kast in een kamer boven, te wachten tot ik ooit eens een cadeautje nodig heb voor iemand die ik niet kan uitstaan.

Waarom precies er kerstlampjes in huis moeten branden, weet ik niet. Je staat er niet bij stil. ’t Is een van die vele gewoonten waarmee je het jaar door komt. Kerstlampjes. Een eerste glas op een lenteterras. Zomerkapsel. Pistolets op zondag. Herfst in het bos. Muziek bij de vaat. Een knuffel. Een knipoog. En telkens als je zo’n gewoonte achterwege laat, geef je het leven een beetje meer op. Je leven wordt dan wat schraler, wat kleiner, en krimpt op de duur tot overleven. Leven als in: nog niet dood. Mag het een beetje meer zijn?

“Ik herdenk die twee lampjes dankbaar. Hun offer is niet vergeefs geweest”

Voor dat beetje meer is februari zeer geschikt. Zeker dit jaar, met die extra dag. Ja, ’t kan knetterend koud zijn, maar die heldere, soms staalblauwe hemel belooft. Ik ben er weer, zegt de zon, kijk, en ze strooit licht over onze grijze velden uit, over onze grauwe daken, over ons somber hoofd. En langzaamaan worden de dagen wat langer, wijkt de duisternis om en in ons hoofd.

Het lijkt niks, maar het is heel wat. Wie dezer dagen z’n krant openslaat, z’n tv aanzet of door z’n tijdlijn scrolt, wordt lamgeslagen met gekissebis tussen zij die beweren ons te besturen. Alles is andermans fout, niets is eigen verantwoordelijkheid. Dat roept en ratelt maar door elkaar heen, verdwaasd in naargeestige spelletjes. Dat graait naar de macht en werpt een dreigende donkere schaduw over het land. Over de mensen. Over ons. Maar wij, wij hebben nood aan licht.

En dus, mensen, gaan wij deze maand naar buiten. Zodra het maar even kan, stappen wij in onze wandelschoenen, slaan een warme sjaal om en zetten onze zonnebril op. Net zoals de oude Romeinen destijds. Voor hen was februari de periode van het jaar voor de grote zuivering, de grote reiniging — de godheid in kwestie heette niet toevallig Februus.

O ja: van de honderd kerstlampjes hebben er, zo bleek bij nadere inspectie, twee de geest gegeven. Ik herdenk ze dankbaar. Hun offer is niet vergeefs geweest.