Een nieuwe grondige analyse toont dat het aantal geïntroduceerde niet-inheemse planten- en diersoorten in de Belgische Noordzee en het Schelde-estuarium de voorbije decennia spectaculair is gestegen, van 33 naar 105. Het betreft vooral een stijging in het aantal soorten kreeftachtigen, schelpdieren, wormen en zeewier. Enkele nieuwkomers zijn mogelijk invasief en schadelijk voor mens en milieu. Dit meldt het VLIZ Alien Species Consortium.
De Japanse oester kennen we als een door de mens geïntroduceerde niet-inheemse soort. Oesterkwekers voerden deze ‘creuse’ in de jaren 1960 in vanuit Azië om de tanende kweek van Europese platte oesters te compenseren. Intussen is de soort massaal verwilderd en alomtegenwoordig op havenmuren, strandhoofden en sluisdeuren. Ook de Amerikaanse zwaardschede (vanwege mesheftvorm ook wel couteaux genoemd) is sinds zijn verschijning in de jaren 1980 een vaste klant in onze kustwateren en op het strand. Maar er is meer aan de hand in de Belgische Noordzee, haar stranden, havens en aanpalende brakwatergebieden zoals de Schelde.
Een nieuwe grondige analyse door het VLIZ Alien Species Consortium toont dat het aantal in deze kustwateren door de mens geïntroduceerde soorten tussen 1990 (33 soorten) en heden (105 soorten) meer dan verdriedubbeld is. Nog eens zes soorten staan op een ‘watch-list’. Ze zijn nog niet bij ons gesignaleerd, maar wel in de directe buurt. Het is met andere woorden slechts een kwestie van tijd vooraleer ze ook hier opduiken.
Een derde van alle nieuwkomers (34 procent) behoort tot de geleedpotigen (krabben, kreeftjes, zeepissebedden, zeespinnen, zeepokken, garnalen). Zowat een vijfde zijn weekdieren (voornamelijk schelpdieren en slakken). En op plaats drie en vier staan zeewieren en wormen (elk 12 procent). Zakpijpen, mosdiertjes, neteldieren, vissen, vaatplanten, eencelligen, raderdiertjes, ribkwallen en sponzen vervolledigen de lijst.
Vooral via scheepvaart
Belangrijkste brongebieden – voor zover bekend – zijn het noordwestelijk deel van de Stille Oceaan (29 procent) het noordwestelijk deel van de Atlantische Oceaan (23 procent) en in mindere mate de Middellandse zee, de Ponto-Kaspische regio en de Indische Oceaan (elk 4 procent).
Hoofdoorzaken van de introductie van deze niet-inheemse soorten zijn een sterk toegenomen intercontinentaal maritiem transport en groeiende aquacultuuractiviteiten. Zowat de helft van de nieuwe soorten dieren en planten die met schepen zijn geïntroduceerd (83 soorten), reisden mee in het ballastwater; de andere helft door aanhechting aan scheepsrompen.
Probleem
Introductie van invasieve soorten is de tweede grootste oorzaak van biodiversiteitsverlies. Soorten die ongemerkt meeliften of opzettelijk door de mens in een nieuwe omgeving terecht komen, ondervinden daar – zeker in de beginfase – weinig of geen last van natuurlijke vijanden. Net daarom kunnen ze zich soms heel snel ontwikkelen en ecosystemen grondig door elkaar schudden. In sommige gevallen leidt de komst van deze soorten tot aantoonbare economische of ecologische schade, of effecten op de menselijke gezondheid. Dan spreekt men van ‘invasieve soorten’. Denk aan land maar aan de komst van de Aziatische hoornaar, de Buxusmot of tal van exotische waterplanten. Van de 12.000 in Europa als niet-inheemse geregistreerde soorten (land, zoet- en zoutwater) krijgen 10-15 procent de stempel ‘invasief’. En in de zogenaamde ‘Unielijst’, opgesteld om de nadelige gevolgen van invasieve niet-inheemse soorten in Europa te voorkomen en te remediëren, staan 88 soorten die prioritair aandacht vergen.
Bij soorten levend in zee is het bijzonder moeilijk om aan te tonen wat de nadelige gevolgen zijn voor biodiversiteit, gezondheid en economie. Tevens is een succesvolle uitroeiing van een invasieve exoot, eens gevestigd in een open ecosysteem als de zee, vrijwel onmogelijk zonder grote schade toe te brengen aan natuur en economie. Mede daardoor omvat de lijst van 88 Europese prioritaire aandachtsoorten slechts twee dieren die voorkomen in het Belgisch deel van de Noordzee of in het Schelde-estuarium.
“Toch mag dit geen reden zijn om geen aandacht te schenken aan deze organismen”, zegt het VLIZ. “De exotische Bonamia-parasiet is er mee oorzaak van dat de Europese platte oester – na het vrijwel verdwijnen door visserij – het moeilijk heeft om zich opnieuw te vestigen in Europese wateren. Van de Japanse oester, geïntroduceerd in 1969 en nu alomtegenwoordig, is bekend dat ze sluisdeuren overwoekert en snijwonden kan veroorzaken. De Amerikaanse zwaardschede is dan weer uiterst talrijk geworden sinds zijn intrede in Europa eind de jaren 1970, dit ten koste van inheemse verwante soorten. En de Amerikaanse ribkwal, sinds 2007 in Belgische mariene wateren, richtte eerder enorme economische en ecologische schade aan bij zijn vestiging in de Zwarte Zee.
Oplossingen
Voorkomen dat nieuwe soorten hun weg vinden en zich kunnen vestigen in onze mariene en brakwateren is de enige echt werkbare beleidsvorm. Voor introductie via aquacultuuractiviteiten kunnen regels bij het vergunningensysteem soelaas bieden. Voor introductie via scheepvaart bestaat een Ballastwaterverdrag, door de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) in 2004 aangenomen en in werking sinds 2017. Introductie via ballastwater is immers de belangrijkste oorzaak van de vestiging van exoten in de Belgische Noordzee (vermoedelijk voor 57 procent van de na 2.000 gemelde soorten). Het Ballastwaterverdrag stelt onder andere dat ballastwater ver uit de kust dient te worden gewisseld (waar kans op vestiging kleiner is). Sinds september 2024 is daar nog een norm bijgekomen die reders dwingt de hoeveelheid levensvatbare organismen in het ballastwater bij lozing in zee door behandeling tot een minimum te herleiden. Het effect van deze ballastwaterbehandelingsystemen op de introductie van niet-inheemse mariene soorten is nog onduidelijk en te vroeg om te beoordelen.
Het volledige rapport (826 pagina’s), met info over alle soorten, is vrij raadpleegbaar.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier